ECLI:NL:CRVB:2023:1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/1320 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag bijzondere bijstand en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand buiten behandeling heeft mogen stellen. Appellant had op 23 maart 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Het college heeft appellant op 31 maart 2020 geïnformeerd dat er gegevens ontbraken die nodig waren om het recht op bijzondere bijstand vast te stellen. Ondanks een verlenging van de hersteltermijn tot 22 april 2020 heeft appellant geen aanvullende gegevens verstrekt. Het college heeft daarop op 28 april 2020 de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door appellant werd bestreden in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Appellant had de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen, maar heeft dit nagelaten. De Raad concludeert dat het college het belang van voortgang in de procedure zwaarder mocht laten wegen dan het belang van appellant bij een derde hersteltermijn. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet, omdat appellant niet heeft onderbouwd waarom hij meer tijd nodig had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het besluit van het college niet onrechtmatig was.

Uitspraak

22/1320 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022, 20/6095 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 26 september 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 28 april 2020 heeft het college een aanvraag om bijzondere bijstand van appellant buiten behandeling gesteld. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de buitenbehandelingstelling gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 4 juli 2023, waar beide partijen niet zijn verschenen
.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat er in deze zaak om of het college de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling heeft mogen stellen. De Raad oordeelt dat het college dit heeft mogen doen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 23 maart 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand en voor griffierecht. Daarbij heeft hij een nota van zijn advocaat en een nota voor griffierecht overgelegd.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college appellant bij brief van 31 maart 2020 laten weten dat er gegevens ontbreken die nodig zijn om het recht op bijzondere bijstand te kunnen vaststellen. Daarbij gaat het onder meer om een afschrift van een geldig identiteitsbewijs, een zorgverzekeringsbewijs, het diagnose document van het juridisch loket, de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand, gegevens over huur, toeslagen, loon en schulden, en om bankafschriften. Het college heeft appellant verzocht de benodigde gegevens uiterlijk 14 april 2020 te verstrekken en appellant erop gewezen dat indien het college de gevraagde gegevens niet of te laat ontvangt, de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld.
1.3.
Het college heeft op 8 april 2020 de hersteltermijn op verzoek van appellant verlengd tot 22 april 2020. Op 20 april 2020 heeft de assistente van de gemachtigde van appellant telefonisch nogmaals verzocht om verlenging van de hersteltermijn. Waarom zij verlenging vroeg wist de assistente desgevraagd niet te zeggen. Het college heeft de assistente, die het zou doorgeven aan de gemachtigde, toen laten weten dat er al twee keer een hersteltermijn was verleend en dat dit niet nogmaals kon worden gedaan omdat de afhandelingstijden dan in het gedrang zouden komen. Appellant heeft binnen de hersteltermijn van 22 april 2020, en ook daarna, geen gegevens meer verstrekt.
1.4.
Met het besluit van 28 april 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant voldoende tijd heeft gekregen om de gevraagde gegevens te verstrekken. Zonder de gevraagde gegevens kan het recht op bijzondere bijstand niet worden beoordeeld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en stukken onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of stukken verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Bij het maken van de belangenafweging of de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld moet het bestuursorgaan in beginsel alle rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afwegen. Dat volgt ook uit artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.
Niet in geschil is dat het college bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.4.
Volgens appellant mocht het college niet van deze bevoegdheid gebruik maken. Hij heeft daartoe een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Dit beroep slaagt niet. Appellant heeft de gevraagde gegevens ook niet in bezwaar verstrekt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen lag het op de weg van appellant om bij zijn telefonisch verzoek om een derde hersteltermijn te onderbouwen waarom hij meer tijd nodig had. Dit heeft appellant toen niet gedaan. Hierdoor wist het college niet waarom appellant verder uitstel vroeg en waarom volgens hem de twee geboden hersteltermijnen, waardoor appellant uiteindelijk vier weken had om de gegevens in te leveren, in totaal te kort waren om de gevraagde gegevens te kunnen verstrekken. Onder deze omstandigheden heeft het college het belang van voortgang in de procedure zwaarder mogen laten wegen dan het belang van appellant bij een derde hersteltermijn.
4.5.
De rechtbank heeft verder juist geoordeeld dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat appellant zijn beroep bij de rechtbank niet had onderbouwd met concrete gevallen van anderen. Ook in hoger beroep heeft appellant dit nagelaten, zodat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Voor zover appellant heeft bedoeld dat het college zijn uitstelverzoeken voor het indienen van gegevens in andere zaken van appellant altijd heeft toegekend, kan dit ook niet slagen. Op basis van wat is aangevoerd kan immers niet worden vastgesteld om wat voor verzoeken en zaken het gaat en of die verzoeken vergelijkbaar zijn met het verzoek in deze zaak
.
4.6.
Dat de termijn om te beslissen op de aanvraag nog niet volledig was verlopen doet er niet aan af dat de geboden hersteltermijn toereikend was om de gevraagde gegevens te verstrekken. Bovendien had het college binnen de beslistermijn ook nog tijd nodig om de gevraagde stukken te beoordelen en om een beslissing op de aanvraag te nemen.
Schadevergoeding
4.7.
.Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen. Gelet op 4.1 tot en met 4.6 is een veroordeling tot schadevergoeding niet aan de orde. Het besluit is namelijk niet onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de buitenbehandelingstelling in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:2, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht:
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.