ECLI:NL:CRVB:2023:1895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/3783 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Deze zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving een transitievergoeding van haar voormalige werkgever en had een deel daarvan moeten reserveren voor haar verhuizing. Het college heeft de bijstand toegekend op basis van het argument dat appellante tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Appellante betwist dit en stelt dat zij de transitievergoeding heeft gebruikt om lopende schulden af te lossen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de transitievergoeding daadwerkelijk heeft aangewend voor het aflossen van schulden. De Raad bevestigt daarmee het oordeel van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de verlening van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening in stand blijft, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij verantwoordelijk heeft gehandeld met betrekking tot haar financiële situatie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het college de bijzondere bijstand op de juiste wijze heeft verleend.

Uitspraak

22/3783 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2022, 22/3130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 december 2021 (besluit 1) heeft het college aan appellante een bedrag van € 420,11 aan bijzondere bijstand toegekend voor de eerste maand huur en administratiekosten. Het college heeft de bijstand toegekend in de vorm van een geldlening. Met een tweede besluit van 15 december 2021 (besluit 2) heeft het college aan appellante een bedrag van € 1.652,- aan bijzondere bijstand toegekend voor stofferings- en inrichtingskosten. Van dit bedrag heeft het college € 700,- in de vorm van een geldlening verstrekt en een bedrag van € 952,- als gift. Appellante heeft tegen de besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt. Met een besluit van 24 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 22 juni 2023 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet, aan appellante vragen gesteld en haar in de gelegenheid gesteld nader bewijs in te dienen. Appellante heeft bij brief van 4 juli 2023 twee weken uitstel gevraagd. Appellante heeft daaraan toegevoegd dat als de Raad na die twee weken nog geen bericht heeft ontvangen, zij toestemming geeft om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Appellante heeft hierna niets meer laten horen en het college heeft toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Deze zaak gaat over de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Het college heeft de bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening op de grond dat appellante tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (tekortschietend besef van verantwoordelijkheid) heeft getoond. Appellante heeft een transitievergoeding ontvangen van haar voormalige werkgever en had een deel daarvan moeten reserveren voor de verhuizing. Appellante voert aan dat geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid omdat zij de transitievergoeding heeft aangewend om lopende schulden af te lossen. De Raad is net als de rechtbank van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de transitievergoeding heeft aangewend om schulden te voldoen. Dit betekent dat de door appellante aangevoerde grond geen steun vindt in de feiten. Die grond slaagt daarom niet. Daarom blijft de verlening van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening in stand.
Inleiding
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woonde in de periode van 2015 tot 2021 bij haar ouder(s). Tot en met mei 2021 ontving zij maandelijks inkomsten uit arbeid. Appellante heeft in mei 2021 een eenmalige nabetaling (transitievergoeding) van € 7.195,08 ontvangen van haar voormalige werkgever. Met ingang van 25 mei 2021 ontvangt appellante een uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. In december 2021 heeft appellante een huurwoning toegewezen gekregen. Appellante heeft op 8 december 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste maand huur, administratiekosten en stofferings- en inrichtingskosten.
1.2.
Vervolgens heeft het college de onder het procesverloop genoemde besluiten genomen. Aan de beslissing om de bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten in de vorm van een geldlening toe te kennen ligt ten grondslag dat appellante een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Appellante heeft in mei 2021 een transitievergoeding van € 7.195,08 ontvangen van haar voormalige werkgever. Appellante heeft gesteld, maar niet onderbouwd dat zij hiermee schulden heeft afgelost. Zij kon bovendien rekening houden met de voorzienbare kosten voor de verhuizing. Zij had hiervoor een bedrag opzij kunnen zetten waardoor zij geen beroep op bijstand had hoeven doen. Ook heeft appellante maandelijks € 111,- uitgegeven aan opslag voor gereedschap en werkkleding van haar vader. Zij had het gereedschap en de werkkleding kunnen opslaan in een van de vier slaapkamers of de berging van de woning. Het college heeft de bijzondere bijstand voor stofferings- en inrichtingskosten voor een deel in de vorm van een geldlening verstrekt, omdat uit de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam volgt dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in beginsel als geldlening wordt verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van appellante
3. Appellante is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellante voert aan dat geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, omdat zij de transitievergoeding heeft aangewend om lopende schulden af te lossen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Zoals de Raad ook in de regiebrief heeft vastgesteld, richt de in hoger beroep aangevoerde grond zich alleen tegen besluit 1.
4.2.
In artikel 48, eerste lid, van de PW is het uitgangspunt neergelegd dat de bijstand wordt verleend om niet. Het tweede lid bevat een opsomming van gevallen waarin de bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verleend. Ingevolge artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
4.3.
Appellante heeft net als in beroep aangevoerd dat van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid geen sprake is, omdat zij de transitievergoeding heeft gebruikt om schulden af te lossen. De rechtbank heeft overwogen dat appellante op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij met de transitievergoeding schulden heeft afbetaald. Ook in hoger beroep heeft appellante die grond niet onderbouwd, ook niet nadat de Raad haar daartoe in de gelegenheid heeft gesteld. Dit betekent dat de grond niet slaagt omdat de grond geen steun vindt in de feiten.
4.4.
Tegen de vorm van de bijzondere bijstand voor stofferings- en inrichtingskosten heeft appellante geen gronden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het college de bijzondere bijstand mocht toekennen in de vorm van een geldlening.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.