ECLI:NL:CRVB:2023:1895
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Deze zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving een transitievergoeding van haar voormalige werkgever en had een deel daarvan moeten reserveren voor haar verhuizing. Het college heeft de bijstand toegekend op basis van het argument dat appellante tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Appellante betwist dit en stelt dat zij de transitievergoeding heeft gebruikt om lopende schulden af te lossen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de transitievergoeding daadwerkelijk heeft aangewend voor het aflossen van schulden. De Raad bevestigt daarmee het oordeel van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de verlening van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening in stand blijft, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij verantwoordelijk heeft gehandeld met betrekking tot haar financiële situatie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat het college de bijzondere bijstand op de juiste wijze heeft verleend.