ECLI:NL:CRVB:2023:1884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
17/3808 AKW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 17/3808 AKW-VV. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingetrokken omdat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met een brief van 23 juni 2017 volledig aan de bezwaren van de verzoeksters is tegemoetgekomen. De verzoeksters, waaronder verzoekster 1, die wettelijk vertegenwoordigd wordt door verzoekster 1, hebben in deze procedure verzocht om een voorlopige voorziening tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2013. De Svb heeft in de brief van 23 juni 2017 aangegeven dat zij de koppelingswetgeving niet langer tegenwerpt aan verzoekster 1 en haar als ingezetene beschouwt voor de kwartalen in geding.

Na de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster 1 verzocht om de Svb te veroordelen in de proceskosten. De Svb heeft zich bereid verklaard om zich te conformeren aan het oordeel van de Raad over de proceskosten. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

De Raad heeft overwogen dat, op grond van artikel 8:84 van de Awb, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft de Svb veroordeeld in de kosten die verzoeksters hebben moeten maken in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, begroot op € 837,- voor verleende rechtsbijstand. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht, omdat dit is afgezien wegens betalingsonmacht van verzoeksters. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van griffier N. van der Horn, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.

Uitspraak

17/3808 AKW-VV
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 in verbinding met artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het verzoek om voorlopige voorziening tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 december 2013, 12/4453
Partijen:
[verzoekster 1] te [woonplaats] (verzoekster 1)
[verzoekster 2] (verzoekster 2), wettelijk vertegenwoordigd door verzoekster 1
[verzoekster 3] (verzoekster 3), wettelijk vertegenwoordigd door verzoekster 1
allen te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat, bij brief van 11 mei 2017 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij brief van 23 juni 2017 heeft de Svb meegedeeld dat de Svb de koppelingswetgeving (artikel 6, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)) niet langer aan verzoekster 1 tegenwerpt en haar als ingezetene beschouwt over de kwartalen in geding in de bodemprocedure. Verzoekster 1 was dus verzekerd ingevolge de AKW.
Bij brief van 6 juli 2017 heeft mr. Weijsenfeld namens verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
De Svb heeft bij brief van 17 juli 2017 meegedeeld zich te conformeren aan het oordeel van de Raad over de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan in geval van intrekking van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de worden veroordeeld.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingetrokken omdat de Svb met de brief van 23 juni 2017 volledig aan de bezwaren van verzoeksters is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om de Svb in de kosten die verzoeksters in verband met de behandeling van verzoek om voorlopige voorziening heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 837,- voor verleende rechtsbijstand. [1]
Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding, omdat is afgezien van het heffen van griffierecht wegens betalingsonmacht van verzoeksters.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Svb in de kosten van verzoeksters tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) N. van der Horn

Voetnoten

1.1 punt à € 837,- voor het indienen van het verzoekschrift.