ECLI:NL:CRVB:2023:1878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
23/672 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als allround isolatiemonteur werkte, heeft zich op 19 december 2019 ziek gemeld met essentiële hypertensie. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De arts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de uitkering per 16 december 2021, wat appellant niet accepteerde en hiertegen in beroep ging.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 september 2023, waarbij appellant via een telefoonverbinding aanwezig was. De Raad oordeelde dat de medische gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze afdoende had besproken. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn medische klachten.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/672 WIA
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 januari 2023, 22/2692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 november 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep
ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 september 2023. Appellant heeft via een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting. Mr. Chylinska en [naam tolk], tolk, zijn ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 16 december 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Inleiding
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround isolatiemonteur voor 35,98 uur per week. Op 19 december 2019 heeft hij zich ziek gemeld met essentiële hypertensie. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 november 2021 geweigerd appellant met ingang van 16 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig verricht. De stelling dat nadere informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector slaagt niet. Raadpleging van de behandelend sector is alleen aangewezen in gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet, of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Daarvan is hier niet gebleken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft toegelicht dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet is opgenomen in een ziekenhuis of instelling voor langdurige zorg, bedlegerig is of afhankelijk is voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de hoge bloeddruk van appellant niet leidt tot meer beperkingen dan al zijn aangenomen. Zijn bloeddruk is met 170/110 mmHg weliswaar te hoog, maar niet zodanig hoog dat lichte activiteiten niet meer mogelijk of toelaatbaar zijn. Appellant is beperkt voor zware fysieke inspanningen, op hoogte en in hitte werken en hij is aangewezen op regelmatige werktijden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft gesteld dat zijn hoge bloeddruk levensbedreigend is en hij daarom in het geheel niet kan werken. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij op willekeurige momenten medicatie moet innemen waarna hij moet gaan liggen en niet kan werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verschillende medische stukken van Poolse artsen ingezonden over zijn hoge bloeddruk, zijn duizeligheidsklachten en zijn gehoorklachten.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De medische gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verklaring van Poolse arts dat appellant niet kan werken omdat zijn bloeddruk levensbedreigend hoog is, niet met onderzoeksgegevens of bevindingen is onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat de Poolse arts een aan de verzekeringsgeneeskunde verwante expertise bezit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarentegen toegelicht dat de meetwaarde van 170/110 mmHg geen medische
contra-indicatie is om lichte tot matige inspanningen uit te voeren en dat duurzame beperkingen in verband met hoge bloeddruk pas aan de orde zijn als deze heeft geleid tot afwijkingen aan de organen. Hiervan is niet gebleken. De stelling van appellant dat hij op willekeurige momenten medicatie moet innemen, waarna hij moet liggen en niet kan werken, is niet onderbouwd. Dat appellant medicatie voor zijn hoge bloeddruk gebruikt is bekend. Op het spreekuur van 17 november 2021 heeft appellant verklaard dat hij deze medicatie om 07:00 uur inneemt. Er is geen reden om niet meer van deze verklaring uit te gaan. Niet gevolgd wordt dan ook dat appellant op willekeurige momenten overdag zijn medicatie moet innemen waarna hij moet liggen en niet kan werken.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij een ernstig gehoorverlies heeft van ongeveer 50%, dat dit kan wijzen op een aanzienlijk verlies van evenwicht en dat onduidelijk is of het Uwv dit heeft meegewogen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Uwv wordt gevolgd in de vaststelling dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze gehoorverslechtering ook al op de datum in geding aan de orde was. Appellant heeft destijds geen melding gemaakt van gehoorverslechtering, het is niet gebleken tijdens het onderzoek en de ingebrachte verklaringen over de gehoorverslechtering dateren van 21 juni 2022,
13 september 2022 en 21 november 2022 en daarmee van ruim na de datum in geding. Voor zover de duizeligheidsklachten samenhangen met het gehoorverlies, is daarmee bovendien rekening gehouden door de beperking voor onder andere het werken op hoogte of bij open wateren.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) O.N. Haafkes