ECLI:NL:CRVB:2023:1876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
22/1649 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar werd later overgezet naar de Ziektewet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van een onzorgvuldig medisch onderzoek, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gezondheidsklachten, waaronder leververvetting en slaapstoornissen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch voortvloeiden uit de rapporten. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2020. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en dat de medische objectivering voor een urenbeperking ontbreekt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en het verzoek om vergoeding van de kosten van het expertiserapport is afgewezen.

Uitspraak

22/1649 ZW
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 april 2022, 21/854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bedrijfsleider verkoop scootmobielen voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 17 juni 2019 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), ontving, ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant per 1 augustus 2019, de maximale uitkeringstermijn van de WW-uitkering, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts van het Uwv appellant op 1 oktober 2020 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 85,61% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 oktober 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 30 november 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 april 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 5 januari 2021/15 april 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 22 april 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. In dat kader heeft de rechtbank geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten, en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de rapporten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 januari 2021/15 april 2021 overtuigend en in de rapporten van 17 september 2021 en 26 oktober 2021 toereikend heeft gemotiveerd waarom de conclusie van de primaire arts over de belastbaarheid van appellant in stand kan blijven. Uitgaande van de FML van 9 oktober 2020 heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en bovendien de klachten met betrekking tot de gevolgen van de forse leververvetting en de gestelde diagnose surmenage niet bij de beoordeling heeft betrokken. Appellant heeft verder herhaald dat in de FML van 9 oktober 2020 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen gelet op de surmenage, stemmingswisselingen, forse leververvetting, pijnklachten in het lichaam, hoofdpijn, angstklachten en slaapstoornis. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een in hoger beroep ingediende verzekeringsgeneeskundige expertise van 17 mei 2023, en een nader rapport van 29 juni 2023, van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort. Van Amelsfoort heeft in deze expertise op grond van het geheel aan gezondheidsproblematiek in relatie met andere bevindingen een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week plausibel geacht. Tot slot heeft appellant, onder verwijzing naar de ingediende arbeidsdeskundige expertise van 8 mei 2023 van arbeidsdeskundige M. Overduin, betoogd dat op basis van de door Van Amelsfoort vastgestelde urenbeperking de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn. Specifiek wat betreft de SBC-code 267051 heeft appellant gesteld dat hij niet geschikt is voor deze functie, gelet op de aanwezige geluiden, het knielen en het boven schouderhoogte werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft daartoe verwezen naar het rapport van 23 september 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de hogerberoepsgronden van appellant, en op de rapporten van 15 juni 2023 en 27 juli 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de expertise en nadere reactie van verzekeringsarts Van Amelsfoort. Verder heeft het Uwv verwezen naar rapporten van 4 oktober 2022 en 4 november 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In het rapport van 4 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (alsnog) de voor appellant geselecteerde SBC-code 111180 laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat appellant, op basis van de voor hem resterende functies, nog steeds meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 november 2020 heeft beëindigd, omdat hij in staat wordt geacht meer dan 65% te verdienen van zijn maatmaninkomen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek.
4.3.1.
Appellant heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet zelf een lichamelijk onderzoek heeft verricht. Uit de stukken blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, appellant heeft gesproken tijdens de hoorzitting en bij de huisarts opgevraagde en ontvangen informatie (bestaande uit het journaal van de huisarts, informatie van de urologen, GZ-psycholoog en longarts) heeft betrokken bij de beoordeling. In het rapport van 27 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat tijdens de hoorzitting geen nieuwe medische gegevens naar voren kwamen, zodat aanvullend lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat op dit punt sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek.
4.3.2.
De grond dat het Uwv de klachten met betrekking tot de gevolgen van de forse leververvetting en de gestelde diagnose surmenage niet bij de beoordeling heeft betrokken en dat daarmee sprake is van een onzorgvuldig onderzoek slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat appellant pas aan het eind van de beroepsfase heeft aangevoerd dat sprake is van forse leververvetting die beperkingen oplevert. In een in hoger beroep ingediend rapport van 23 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog gereageerd op deze beroepsgrond en heeft gemotiveerd dat de vervetting van de lever nog geen negatieve gevolgen had. In datzelfde rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat wel degelijk rekening is gehouden met de burn-outklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat uit informatie van 2 april 2020 van Mindfit (GZ-psycholoog) is gebleken dat de behandeling wegens psychische klachten per 2 april 2020 naar tevredenheid is afgerond maar dat klachten van vermoeidheid en piekeren bleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de FML van 9 oktober 2020 psychische beperkingen zijn aangenomen die daarbij passen, en dat er fysieke beperkingen werden aangenomen vanwege de vermoeidheidsklachten.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de FML van 9 oktober 2020 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. De bespreking van deze gronden zal worden gesplitst in een bespreking van de gronden dat in de rubrieken 1 tot en met 5 van de FML aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen (4.5) en een bespreking van de grond dat in de FML een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week moet worden opgenomen (4.6).
4.5.1
Appellant heeft gesteld dat, gelet op de klachten van surmenage/burn-out, stemmingswisselingen, pijnklachten in het lichaam (mogelijk fibromyalgie), hoofdpijn en zijn angstklachten, meer beperkingen aan de orde zijn. In het rapport van 23 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met de burn-out- en vermoeidheidsklachten rekening is gehouden, en dat er geen fibromyalgie dan wel een angststoornis is gediagnosticeerd. Met dit rapport, en de in bezwaar en beroep ingediende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv een voldoende motivering gegeven dat er geen aanleiding is voor het aannemen van (meer) beperkingen wat betreft deze klachten, omdat een medische objectivering daarvoor ontbreekt.
4.5.2.
Appellant heeft ook aangevoerd dat sprake is van forse leververvetting en dat het Uwv in de FML van 9 oktober 2020 onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen daarvan. In het rapport van 23 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bekend was dat sprake is van leververvetting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op informatie van de huisarts, waarin laboratoriumuitslagen staan vermeld. Daaruit blijkt dat de leverfuncties/enzymen (billrubine, Gamma-GT, albumine, ALAT) niet afwijkend zijn, en dat ook het Hb-gehalte, dus het zuurstofgehalte in het bloed, normaal was. De vervetting van de lever had nog geen negatieve gevolgen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat in de FML geen rekening is gehouden met de gestelde leververvetting.
4.5.3.Appellant heeft ook gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de sterk aanwezige slaapstoornis. In het rapport van 23 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat er bij betrokkene sprake was van slaapapneu (OSAS) waarvoor CPAP, maar dat er daarnaast geen andere slaapstoornis is gediagnosticeerd. Wat betreft de OSAS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 juli 2023 toegelicht dat uit de informatie van 18 juni 2019 van de internist (bedoeld zal zijn de longarts) blijkt dat de polygrafie erg goede behandelparameters laat zien, dat sprake is van een goed behandelde OSAS en dat de arts schrijft dat er slaaptechnisch geen verklaring is voor de (rest)vermoeidheid. De verbetering is geobjectiveerd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is in de FML meer beperkingen op te nemen in verband met de gestelde slaapstoornis.
4.5.4.
Uit 4.5.1 tot en met 4.5.3 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is aanvullende beperkingen op te nemen in de rubrieken 1 tot en met 5 van de FML van 9 oktober 2020. In wat appellant naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dat kader is ook van belang dat appellant geen medische stukken in geding heeft gebracht die zijn gronden ondersteunen. Juist het tegenovergestelde is aan de orde, nu de door appellant in bezwaar en beroep ingeschakelde adviseur H. Donkers en de door appellant in hoger beroep ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort zich ook op het standpunt hebben gesteld dat er in de rubrieken 1 tot en met 5 van de FML van 9 oktober 2020 geen aanvullende beperkingen aan de orde zijn.
4.6.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat in de FML van 9 oktober 2020 een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week moet worden opgenomen. Appellant heeft dit standpunt onderbouwd met het in hoger beroep ingebrachte rapport van 17 mei 2023 van verzekeringsarts Van Amelsfoort. Van Amelsfoort heeft vastgesteld dat de vermoeidheid van appellant zich laat verklaren door het ernstig obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) (aanvankelijk met enige verbetering middels CPAP, maar zeker niet meer volledig), de onderbroken slaap (door nachtmerries, pijnklachten, toiletgang in verband met prostaatklachten waarna appellant niet meer gemakkelijk in slaap komt), vroeg opstaan (kortdurende slaap), de chronisch aanwezige pijnklachten (kosten veel energie) en cognitieve/psychische klachten. Volgens Van Amelsfoort is er weliswaar geen sprake van een ernstige ziekte, maar kan het geheel aan gezondheidsproblematiek als ernstig beschouwd worden wat in relatie met andere bevindingen het aannemen van een urenbeperking plausibel maakt. Volgens Van Amelsfoort bestaat er op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid in verband met de energetische problematiek een indicatie tot het aannemen van een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week. In een reactie van 29 juni 2023 heeft Van Amelsfoort toegelicht dat bij appellant sprake is van PTSS-klachten. Het feit dat hij bij eigen onderzoek geen ernstige psychiatrische afwijkingen heeft vastgesteld wil niet zeggen dat geen sprake zou zijn van PTSS-verschijnselen. Verder wil volgens Van Amelsfoort het feit dat sprake is van goed behandelde OSAS (zoals de longarts stelt) niet zeggen dat er ook sprake is van wezenlijke verbetering. Van Amelsfoort heeft tot slot herhaald dat de door appellant ervaren belemmeringen ten aanzien van zijn energetisch vermogen te verklaren zijn uit ziekte/gezondheidsklachten.
4.6.2.
Het rapport en de nadere reactie van Van Amelsfoort geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week niet aan de orde is. Daarvoor wordt het volgende van belang geacht. In rapporten van 15 juni 2023 en 27 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat Van Amelsfoort bij psychisch onderzoek geen psychopathologie heeft vastgesteld, en bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen, ook niet in hart en longen. Dat betekent dat de vermoeidheidsklachten dus niet te verklaren zijn uit ziekte. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een specifieke hoeveelheid, een optelsom van problemen of klachten, niet doorslaggevend voor het aannemen van een urenbeperking. Een urenbeperking is afhankelijk van aandoeningen die een stoornis geven in de energiehuishouding en daarvan is bij appellant geen sprake, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat betreft de door Van Amelsfoort aangenomen OSAS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op informatie van 18 juni 2019 van de internist (bedoeld zal zijn de longarts), waaruit blijkt dat de OSAS goed behandeld is en geen verklaring biedt voor de (rest)vermoeidheid. Evenmin zijn er andere stoornissen vastgesteld waardoor appellant slaap tekort komt. Wat betreft de door Van Amelsfoort genoemde klachten van PTSS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat het hebben van klachten niet doorslaggevend is voor het aannemen van beperkingen, en dat afwijkingen die niet geobjectiveerd worden niet tot beperkingen kunnen leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat bij appellant geen ernstige psychopathologie is vastgesteld, ook niet door Van Amelsfoort, en dat er geen sprake is van behandeling voor PTSS.
4.6.3.
Met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2023 en 27 juli 2023 heeft het Uwv het standpunt van Van Amelsfoort weerlegd. Er is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week niet aan de orde is omdat een medische objectivering daarvoor ontbreekt.
4.7.
Uitgaande van de in de FML van 9 oktober 2020 vastgelegde belastbaarheid van appellant wordt geoordeeld, mede gezien de in het resultaat functiebeoordeling van 28 oktober 2020 opgenomen motivering van de signaleringen, dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het nadere rapport van 4 oktober 2022 de grond van appellant tegen SBC-code 267051 overtuigend heeft weerlegd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het expertiserapport wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L. Vrugt