ECLI:NL:CRVB:2023:1867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/3526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 24 augustus 2021 door het Uwv, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat de door appellant ingeschakelde deskundige, Greveling-Fockens, niet overtuigend heeft aangetoond dat er extra beperkingen moeten worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

22/3526 WIA
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 september 2022, 21/2722 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 juni 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 24 augustus 2021 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 24 augustus 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als plaatwerker voor 38,10 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 27 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 51,43%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 11 juni 2021 een
WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 juni 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 augustus 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bekend was met de medische en psychische problematiek van appellant en geen reden heeft gezien om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens en de verzekeringsartsen van het Uwv het erover eens zijn dat appellant vanwege pijnklachten in de rug aangewezen is op rugsparende werkzaamheden. De FML komt op dit punt, ook volgens Greveling-Fockens, voldoende tegemoet aan de rugproblematiek van appellant. De verzekeringsartsen van het Uwv en Greveling-Fockens verschillen wel van mening over de aanwezigheid van de beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren),
4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden) als gevolg van de psychische problematiek van appellant.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de extra beperkingen op lichamelijk gebied, die Greveling-Fockens voorstaat in de rubrieken 4 en 5 van de FML, niet te rijmen zijn met haar opmerking dat zij zich met de FML van 31 mei 2021 kan verenigen en dat er vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt geen argumenten zijn om appellant op lichamelijk gebied meer beperkt te achten dan daarin is aangenomen.
2.3.
Met betrekking tot de psychische klachten heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om een urenbeperking voor appellant aan te nemen, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet zoals geformuleerd in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De overige door Greveling-Fockens genoemde mentaal belastende factoren, waarvoor volgens haar een (extra) beperkingen zouden moeten worden aangenomen – de items 1.8.5
(hoog handelingstempo), 2.12.1 (rechtstreeks contact met klanten) en 2.12.2
(rechtstreeks contact met patiënten of hulpbehoevenden) – komen in de drie voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gebruikte voorbeeldfuncties niet voor. Voor zover deze factoren onvoldoende tot uiting zouden komen in de FML van 31 mei 2021 doet dat daarom aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet af.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de zogeheten signaleringen van een adequate toelichting voorzien.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is er in de FML onvoldoende rekening gehouden met zijn rug- en psychische klachten. Bij een lichte inspanning nemen zijn klachten aan de rug toe. Door de huisarts is hij doorverwezen naar GGZ. Hier is hij op dit moment ook in behandeling. Voor appellant is het onder andere onbegrijpelijk dat de eerder vastgestelde urenbeperking is komen te vervallen. Hij
is niet in staat om de geselecteerde functies (volledig) uit te oefenen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep rapporten van 13 maart 2023 en van 25 juli 2023 van verzekeringsarts Greveling-Fockens in geding gebracht. Op basis van de rugklachten is appellant volgens haar aangewezen op rugsparende arbeid, en op basis van de psychische problematiek bestaat er een verminderde energetische belastbaarheid waardoor lopen tijdens het werk in combinatie met staan tijdens het werk beperkt moet worden geacht, omdat anders een functie geselecteerd kan worden die volledig staand en lopend uitgevoerd moet worden wat energetisch te belastend is. De reden waarom zij van mening is dat er wel een urenbeperking van toepassing te achten is, is volgens haar dat appellant in het verleden voortdurend over zijn grenzen heen is gegaan en roofbouw heeft gepleegd op zijn lichaam als een vorm van coping. Greveling-Fockens heeft verder toegelicht dat de brief van
psychiater A.C. Kole van 30 januari 2023 naar haar mening bevestigt dat de depressieve stemmingsstoornis op de datum in geding reeds aanwezig was en daarmee ook de door haar aanvullend van toepassing geachte beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft onder verwijzing naar de door hem overgelegde rapporten van
Greveling-Fockens en van Kole, aangevoerd dat hij met name zwaarder beperkt is op lopen en staan en is aangewezen op een urenbeperking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de conclusie van Greveling-Fockens, dat extra beperkingen (betreffende lopen en staan) dienen te worden opgenomen in de rubrieken 4 en 5 van de FML, niet overtuigt omdat dit strijdig is met haar conclusie dat er vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt geen argumenten bestaan om appellant op lichamelijk gebied meer beperkt te achten. Greveling-Fockens geeft in haar rapport van 13 maart 2023 aan dat in deze rubrieken beperkingen moeten worden opgenomen om energetische redenen op grond van de psychische problematiek en niet op basis van lichamelijke problematiek. Er zouden anders functies geduid kunnen worden die volledig staand en lopend uitgevoerd moeten worden wat energetisch te belastend is. Voorop staat dat er geen functies zijn geselecteerd die volledig staand en lopend uitgevoerd moeten worden. Lopen en staan is in de geselecteerde functies minimaal aan de orde. Daarnaast baseert Greveling-Fockens zich pas in haar rapport van 25 juli 2023 op een stemmingsstoornis door alcohol zoals door Kole nader is geduid in haar brief van 30 januari 2023. Greveling-Fockens verbindt hieraan de conclusie dat zij ook, uitgaande van die diagnose, blijft bij haar conclusies maar zij onderbouwt dit verder niet. Daar staat tegenover dat, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven, uit het door haar opgetekende dagverhaal volgt dat dit volledig is gevuld. Dit blijkt ook uit het door de verzekeringsarts weergegeven dagverhaal van appellant.
4.4.2.
Hieruit volgt dat appellant ook niet is aangewezen op een urenbeperking om energetische redenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat alleen de mededeling dat appellant slecht slaapt onvoldoende is voor het aannemen van een arbeidsduurbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week
.Greveling-Fockens heeft niet overtuigend onderbouwd dat om energetische redenen op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een urenbeperking is aangewezen. Ook de conclusie van Greveling-Fockens dat appellant om preventieve redenen is aangewezen op een urenbeperking, overtuigt niet. Anders dan in haar rapport van 25 juli 2023 heeft ze in haar eerdere rapport van 13 maart 2023 geconcludeerd dat een urenbeperking tijdelijk zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellant ter voorkoming van overbelasting het altijd rustig aan zou moeten doen, zodat niet kan worden gevolgd dat een arbeidsduurbeperking dan tijdelijk zou moeten zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat, anders dan Greveling-Fockens in haar rapporten van 14 februari 2022, 22 maart 2022, 9 mei 2022 en 13 maart 2023 doet, moet worden uitgegaan van een stemmingsstoornis. Hij heeft afdoende toegelicht dat overbelasting moet worden voorkomen, maar dat een (tijdelijke) urenbeperking op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid niet kan worden onderbouwd. Overbelasting moet worden voorkomen door passende (rugsparende) functies. Hij heeft overtuigend gemotiveerd dat de FML voldoende beperkingen bevat voor het persoonlijk en sociale functioneren om te zorgen dat mentale overbelasting wordt vermeden. Met de rechtbank wordt daarnaast geoordeeld dat de mentaal belastende factoren, waarop volgens
Greveling-Fockens meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen, niet voorkomen in de geselecteerde functies. Volgens Greveling-Fockens is appellant aangewezen op rustig en niet stresserend werk. Daar wordt met de geselecteerde functies aan voldaan.
4.4.3.
Daar wordt nog aan toegevoegd dat uit de brief van Kole van 11 februari 2022 volgt dat het proces van herstel moeilijk combineert met een fulltime-baan indien er een behandeling aan de orde is. Dat was op de datum in geding niet het geval.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.