ECLI:NL:CRVB:2023:1863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
21/4537 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1989, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 15 juli 2019, na eerder in 2016 te zijn beoordeeld en te zijn vastgesteld dat hij over arbeidsvermogen beschikte. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden zijn, waaronder zijn ernstige psychiatrische problematiek en een licht verstandelijke beperking, die niet voldoende zijn meegewogen in de eerdere beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in het bestuursrecht en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen in het kader van arbeidsvermogen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 4537 WAJONG

Datum uitspraak: 5 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 november 2021, 20/4025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Benali, advocaat, hoger beroep ingesteld. Op 4 mei 2022 heeft mr. S. Ben Ahmed zich gesteld als opvolgend gemachtigde van mr. Benali.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. Ullah (waarnemer). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedag] 1989, heeft met een door het Uwv op 11 november 2015 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ verzocht om zijn arbeidsvermogen te beoordelen. Appellant is bekend met fysieke en psychische klachten en een beperkte intelligentie. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 2 maart 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt en aan hem een Indicatie banenafspraak toegekend. Bij besluit van 17 juni 2016 heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Met een door het Uwv op 15 juli 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ heeft appellant een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Bij besluit van
22 oktober 2019 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 24 juni 2020
(bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden om terug te komen van het besluit van 2 maart 2016, waarbij is vastgesteld dat appellant op achttienjarige leeftijd beschikte over arbeidsvermogen in de zin van de Wajong 2015. Voor zover de aanvraag van 15 juli 2019 als een eerste aanvraag dient te worden aangemerkt, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant geen Wajong-uitkering kan krijgen omdat hij op 15 juli 2019 beschikte over arbeidsvermogen. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de aanvraag van 15 juli 2019 is aan te merken als een verzoek terug te komen van het besluit van 2 maart 2016. Het Uwv heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2020, terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen zou moeten worden van het besluit van 2 maart 2016. Appellant heeft in beroep niet nader geconcretiseerd waarom hij het op dit punt niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat het Uwv het herzieningsverzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft mogen afwijzen. Dat die afwijzing als evident onredelijk is te beschouwen is niet gesteld of gebleken. De rechtbank stelt verder vast dat het Uwv de aanvraag van appellant ook als een eerste aanvraag heeft beoordeeld. In geschil is het antwoord op de vraag of appellant op de dag van de aanvraag van 15 juli 2019 arbeidsvermogen had. De rechtbank acht het standpunt van het Uwv dat appellant arbeidsvermogen heeft in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd. Appellant heeft geen (medische) informatie in de procedure gebracht die de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van die rapporten. Het Uwv heeft dus terecht de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden zijn, waardoor de eerdere aanvraag herzien zou moeten worden. De verzekeringsartsen hebben de bij hem bestaande ernstige psychiatrische en LVB-problematiek onvoldoende objectief en gemotiveerd bij de beoordeling betrokken. Appellant woont sinds 2019 begeleid bij Fivoor, waar hij geestelijke gezondheidszorg ontvangt voor zijn medische klachten. Daarnaast is appellant onder bewindvoering gesteld en is later bekend geworden dat hij een licht verstandelijke beperking heeft. Appellant merkt op dat deze omstandigheden wel degelijk een verandering aantonen ten opzichte van zijn situatie zoals bekend bij de eerdere aanvraag in maart 2016. Voor zover het Uwv een inhoudelijke beoordeling heeft verricht van zijn aanspraak op een Wajong-uitkering is daarbij volgens appellant ten onrechte vastgesteld dat hij beschikt over arbeidsvermogen. Appellant kan geen taak uitvoeren, kan niet minimaal 1 uur onafgebroken werken en is niet 4 uur per dag belastbaar. Fivoor heeft dit uitdrukkelijk vermeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in grote lijnen een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gewogen en daarover in de aangevallen uitspraak een gemotiveerd oordeel gegeven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, dat het Uwv de
Wajong-aanvraag van appellant van 15 juli 2019 terecht heeft afgewezen. Daartoe oordeelt de Raad, net als de rechtbank, dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in bezwaar ingebrachte informatie van Fivoor bij de beoordeling betrokken. Op inzichtelijke wijze heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden om terug te komen van het besluit van 2 maart 2016 en dat appellant daarnaast op de datum van de aanvraag van 15 juli 2019 beschikte over arbeidsvermogen. Appellant heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit het tegendeel kan worden opgemaakt. Ter zitting is vastgesteld dat appellant de in het bezwaarschrift aangekondigde nadere medische informatie nooit heeft ingebracht. Dat het de (waarnemend) gemachtigde van appellant – door het ontbreken van een machtiging daartoe van appellant – niet is gelukt alsnog informatie in te winnen bij Fivoor moet voor rekening en risico van appellant blijven.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap