In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 2001. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 1 maart 2019, omdat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam was. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond in een besluit van 13 december 2019. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze afwijzing in een uitspraak van 17 mei 2021.
Tijdens de zitting op 15 december 2022 zijn zowel appellante als het Uwv niet verschenen. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv beoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie dat verbetering van appellantes medische situatie niet was uitgesloten. De Raad onderschrijft deze overwegingen en voegt daaraan toe dat er geen medische informatie is overgelegd die zou wijzen op een ander oordeel.
De Raad concludeert dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van schade. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de mogelijkheid van toekomstige verbetering van de arbeidsmogelijkheden van appellante.