ECLI:NL:CRVB:2023:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
21/1256 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting prestatiebeurs in gift door minister op basis van medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2023, wordt bevestigd dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terecht heeft geweigerd om de door appellant ontvangen prestatiebeurs om te zetten in een gift. Appellant had verzocht om deze omzetting op basis van bijzondere medische omstandigheden die hem zouden beletten om binnen de diplomatermijn het afsluitend examen van zijn opleiding te behalen. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij als direct gevolg van zijn medische situatie niet in staat was om het examen te halen.

De zaak begon met een besluit van de minister op 5 juli 2019, waarin het verzoek van appellant om de prestatiebeurs om te zetten in een gift werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure bleef de minister bij zijn standpunt, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Bosch. Deze rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald, maar de Raad oordeelt dat de eerdere beslissingen terecht zijn genomen.

De Raad wijst erop dat de medische rapporten die door appellant zijn overgelegd niet voldoende bewijs leveren voor zijn claims. De minister had ook een medisch adviesrapport van arts F. Knol, waaruit bleek dat er geen noodzaak was voor een persoonlijk onderzoek van appellant. De Raad concludeert dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om de eerdere uitspraak te vernietigen. De uitspraak bevestigt dat de diplomatermijn kan worden verlengd in geval van bijzondere omstandigheden, maar dat appellant niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet.

Uitspraak

21/1256 WSF
Datum uitspraak: 27 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 5 maart 2021, 20/1391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de minister afwijzend beslist op het verzoek van appellant om door hem ontvangen prestatiebeurs om te zetten in een gift. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar de minister is bij besluit van 15 april 2020 bij zijn standpunt gebleven. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.W.F. Noot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Namens appellant is mr. Noot verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak bevestigt de Raad dat de minister mocht weigeren om de door appellant ontvangen prestatiebeurs om te zetten in een gift. Het is appellant niet gelukt om aannemelijk te maken dat hij als direct gevolg van bijzondere medische omstandigheden van structurele aard niet in staat is om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een opleiding niveau 3 of 4.
Totstandkoming van de besluiten van de minister
1.1.
Appellant is geboren op [Geboortedag] 1996. De minister heeft hem met ingang van maart 2014 een prestatiebeurs toegekend voor een mbo-opleiding aan het Koning Willem I College in Den Bosch. Appellant heeft de betreffende opleiding in november 2015 afgebroken. Sindsdien heeft appellant geen prestatiebeurs meer ontvangen.
1.2.
Op 7 januari 2019 heeft appellant bij de minister een formulier ‘Verzoek Voorziening beroepsonderwijs bij bijzondere omstandigheden’ ingediend. Daarbij is gevraagd om de aan appellant uitbetaalde prestatiebeurs om te zetten in een gift, omdat hij zijn opleiding aan het Koning Willem I College heeft moeten staken in verband met gezondheidsklachten.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de minister afwijzend beslist op voornoemd verzoek.
1.4.
Bij besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het onder 1.3 vermelde besluit ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar artikel 4.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en een in opdracht van de minister door de arts F. Knol uitgebracht medisch adviesrapport van 2 maart 2020.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de minister het bestreden besluit heeft mogen baseren op het medisch adviesrapport van F. Knol van 2 maart 2020. Verder is in aanmerking genomen dat de medische stukken die appellant in de beroepsfase heeft overgelegd niet genoeg grond bieden om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Daarbij is aangehaakt bij een door de minister overgelegd aanvullend medisch adviesrapport van F. Knol van 19 januari 2021.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen. Daartoe is gesteld dat de medisch adviseur van de minister appellant ten onrechte niet persoonlijk heeft onderzocht, dat hij de ernst en de omvang van de medische beperkingen van appellant onderschat en dat appellant wel degelijk als direct gevolg van bijzondere medische omstandigheden van structurele aard niet in staat is om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een opleiding niveau 3 of 4. Appellant heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van psycholoog H.C. Schep van 15 maart 2021. Dit rapport is opgesteld in opdracht van Weener XL, het werkontwikkelbedrijf van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
3.2.
De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Bij zijn verweerschrift heeft de minister een nader rapport overgelegd van F. Knol van 10 augustus 2021. Daarin is ingegaan op het rapport van psycholoog H.C. Schep.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Voor een overzicht van de wettelijke regels die in dit geding van belang zijn wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in grote lijnen een herhaling van wat hij ook in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden gewogen en daarover een gemotiveerd oordeel gegeven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en, op hoofdlijnen, de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Duidelijk is dat appellant kampt met problemen die kunnen leiden tot een beperkte en wisselende belastbaarheid, maar de in de bezwaar- en beroepsfase door appellant overgelegde gegevens bieden niet genoeg feitelijke grondslag voor de vaststelling dat appellant als direct en onvermijdelijk gevolg van de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde medische beperkingen buiten staat had moeten worden geacht om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen. De Raad tekent daarbij aan dat de – ruime – diplomatermijn ten tijde van belang voor appellant nog niet was geëindigd en bovendien desgevraagd kan worden verlengd in geval van bijzondere omstandigheden. Ook met het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog H.C. Schep is niet aangetoond dat appellant als direct en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek (met verlies van keuzemogelijkheden) buiten staat moet worden geacht om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te behalen van een mbo-opleiding op niveau 3 of 4. Daarbij is in aanmerking genomen dat adviserend arts F. Knol in zijn rapport van 10 augustus 2021 terecht heeft gesignaleerd uit het rapport van psycholoog H.C. Schep niet kan worden opgemaakt of bij appellant conform de DSMsystematiek een specifieke psychische stoornis is vastgesteld. Niet is gebleken dat er voor de adviserend arts van de minister een noodzaak bestond om appellant persoonlijk te onderzoeken. Het achterwege laten van een persoonlijk onderzoek brengt daarom in dit geval niet met zich mee dat de onderzoeken van de adviserend arts van de minister onzorgvuldig zijn te achten. De rapporten over appellant van de adviserend arts van de minister zijn zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijkheid en concludent en kunnen het bestreden besluit dragen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit rubriek 4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt appellant het griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4.9 Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
De diplomatermijn beroepsonderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst prestatiebeurs beroepsonderwijs is toegekend.
Artikel 4.10, eerste lid, Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
1. Indien een deelnemer binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de aan hem (…) toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
(…)
Artikel 4.14 Wsf 2000 (tekst vanaf 1 september 2015)
1. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.
2. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
3. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
4. Indien een deelnemer als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de deelnemer bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de deelnemer vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de deelnemer is ingeschreven.