ECLI:NL:CRVB:2023:1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/1185 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor aflossing van een schuld op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld beoordeeld. Appellante had op 31 mei 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 756,19, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 1 juli 2021 afgewezen. De afwijzing werd door het college gehandhaafd in een besluit van 7 september 2021, waartegen appellante beroep aantekende. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor aflossing van een schuld terecht heeft afgewezen. De Raad stelt vast dat, hoewel artikel 49 van de Participatiewet (PW) een uitzondering op de regel biedt, appellante niet heeft aangetoond dat er zeer dringende redenen zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De Raad wijst erop dat de stelling van appellante dat zij in financiële problemen zal komen als Infomedics beslag legt op haar bijstandsuitkering, onvoldoende is om aan te tonen dat er sprake is van zeer dringende redenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand voor het voldoen van haar schuld aan de B.V.

De uitspraak benadrukt dat het college in beginsel geen bijstand verleent voor de aflossing van schulden, en dat de voorwaarden voor een uitzondering niet zijn vervuld. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1185 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2022, 21/4872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 12 september 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 juli 2021 heeft het college een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor een schuld afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 7 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is en dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor aflossing van een schuld terecht heeft afgewezen. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 31 mei 2021 een aanvraag om bijzondere bijstand voor aflossing van een schuld aan [naam B.V.]. ter hoogte van € 756,19 ingediend.
1.2.
Het college heeft daarna de besluiten genomen die zijn genoemd onder het procesverloop. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen bijzondere bijstand kan worden verleend om schulden af te lossen. Dit staat in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW. Artikel 49, aanhef en onder b, van de PW maakt hierop weliswaar een uitzondering mogelijk, maar aan de daaraan gestelde voorwaarden is niet voldaan.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in beginsel geen bijstand kan worden verleend ter aflossing van een schuld. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW, voordoen. Dat appellante verschillende betalingsregelingen heeft lopen is daarvoor ontoereikend. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat als Infomedics beslag zal leggen op haar bijstandsuitkering, zij wordt bedreigd in de voorziening in het bestaan. Het college heeft ter zitting toegelicht dat van een beslaglegging door Infomedics op dit moment geen sprake is omdat appellante een schuld aan het college aflost. Een toekomstige onzekere gebeurtenis, in dit geval een mogelijke uithuisplaatsing, is geen grond voor een ander oordeel.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het gelet op haar financiële draagkracht en haar lopende financiële verplichtingen reëel is dat zij nog verder in de financiële problemen zal komen als ook Infomedics (op den duur) beslag zal leggen op haar bijstanduitkering. De financiële ruimte zal dan nog kleiner worden met het risico dat de huurschuld van appellante zal oplopen en een uithuisplaatsing dreigt. Appellante wil dit juist voorkomen en daarom heeft zij de aanvraag ingediend. Er is daarom volgens appellante sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan bijzondere bijstand aan haar moet worden verleend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Wat appellante aanvoert is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daar nog aan toe dat, zoals het college ook ter zitting bij de rechtbank heeft voorgesteld, appellante kan vragen om een herberekening van haar beslagvrije voet als zij door de aflossingen van haar schulden onder het bestaansminimum dreigt te komen.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellante geen bijzondere bijstand krijgt voor het voldoen van haar schuld aan [naam B.V.].
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) M.V. Kamphuis

BIJLAGE

Artikel 13, eerste lid, onder g, van de PW:
Geen recht op bijstand heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 49, onder b, van de PW:
In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, kan het college bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.