ECLI:NL:CRVB:2023:1795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/845 PW & 23/2391 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard na volledige tegemoetkoming door college in bijstandszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. De zaak betreft een herziening van de bijstandsuitkering van appellante op basis van de Participatiewet. Het college had eerder besloten om de bijstand van appellante te herzien en een bedrag van € 5.924,- terug te vorderen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college een gewijzigde beslissing op de bezwaren van appellante genomen, waarbij de herziening en terugvordering van de bijstand werd beperkt. Op 31 augustus 2023 heeft het college echter een nieuwe beslissing genomen, waarbij de herziening en terugvordering geheel zijn komen te vervallen. Ondanks deze tegemoetkoming heeft appellante ervoor gekozen om het hoger beroep niet in te trekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer heeft, aangezien het college volledig aan haar verzoeken tegemoet is gekomen. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 837,-, omdat de kosten van bezwaar en de proceskosten in beroep al waren vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat het resultaat van het hoger beroep voor appellante feitelijk geen betekenis meer heeft.

Uitspraak

22.845 PW, 23/2391 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2022, 21/2387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
Datum uitspraak: 4 september 2023
Zitting heeft: C.E.M. Marsé
Griffier: F.C. Meershoek
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 september 2023. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 837,-. Ook het betaalde griffierecht van € 136,- moet het college aan appellante vergoeden.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Met een besluit van 28 oktober 2020 heeft het college de bijstand die appellante op grond van de Participatiewet ontving, over de perioden van 30 juni 2018 tot en met 1 februari 2019 en van 11 februari 2019 tot en met 18 maart 2020 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. Met een besluit van 29 oktober 2020 heeft het college van appellante een bedrag van € 5.924,- teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft de bezwaren met een besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren van appellante te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 1.518,- en het college opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.
Met een besluit van 4 maart 2022 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een gewijzigde beslissing op de bezwaren van appellante genomen, waarbij de herziening en terugvordering van de bijstand wordt beperkt tot de periode van 30 juni 2018 tot en met 1 februari 2019 en de periode van 11 februari 2019 tot en met 8 maart 2020. Verder heeft het college de kosten van rechtsbijstand van appellante tot een bedrag van € 1.082,- vergoed.
Op 31 augustus 2023 heeft het college een gewijzigde beslissing op de bezwaren van appellante genomen, waarbij de herziening en terugvordering van de bijstand geheel zijn komen te vervallen en is beslist dat de reeds betaalde aflossingen aan appellante zullen worden terugbetaald.
Met een e-mail van 31 augustus 2023 heeft mr. van Tongerlo namens appellante meegedeeld in het besluit van 31 augustus 2023 geen aanleiding te zien om het hoger beroep in te trekken. Hij heeft verzocht de zaak af te doen op de stukken, onder handhaving van het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante nog voldoende procesbelang heeft in deze zaak. Voor het antwoord op deze vraag is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1]
Het college is met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 31 augustus 2023 volledig aan appellante tegemoetgekomen, in die zin dat de herziening van de bijstandsuitkering van appellante en de terugvordering daarvan ongedaan zijn gemaakt. Appellante kan daarom met het hoger beroep geen resultaat meer bereiken dat voor haar feitelijk van betekenis is. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Gelet op de volledige tegemoetkoming van het college krijgt appellante een vergoeding voor haar proceskosten. Omdat de kosten van bezwaar en de proceskosten in beroep reeds zijn vergoed, komen alleen de proceskosten in hoger beroep nog voor vergoeding in aanmerking. Deze vergoeding bedraagt € 837,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift).
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.C. Meershoek (getekend) C.E.M. Marsé

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.