4.2.De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3.1.In geschil is allereerst of de rechtbank het beroep van appellant terecht nietontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4.3.2.Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.3.3.Het Uwv heeft er in hoger beroep op gewezen dat een vernietiging van het bestreden besluit tot gevolg kan hebben dat de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek teruggedraaid moet worden. Dit zou betekenen dat een deel van de vordering door appellant onverschuldigd is betaald en dat dit bedrag door het Uwv aan hem terugbetaald moet worden. Het resultaat dat appellant met de beroepsprocedure wilde bereiken, namelijk de vaststelling dat het Uwv ten onrechte niet akkoord is gegaan met kwijtschelding, kon met die procedure worden bereikt en had voor hem ook feitelijke betekenis. Deze overweging kan worden gevolgd. Appellant heeft dus een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit.
4.3.4.Uit 4.3.3 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.4.1.Op grond van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wijst de hogerberoepsrechter de zaak terug naar de rechtbank indien de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en de hogerberoepsrechter deze uitspraak vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep. Op grond van artikel 8:116 van de Awb kan de hogerberoepsrechter de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
4.4.2.De Raad ziet geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:41a van de Awb het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. Verder is van belang dat partijen in hoger beroep hun standpunten in voldoende mate naar voren hebben kunnen brengen en dat partijen hun voorkeur hebben uitgesproken om de zaak zonder terugwijzing af te doen. De zaak behoeft daarom geen nadere behandeling door de rechtbank en de Raad zal de zaak zonder terugwijzing afdoen.
Bestreden besluit 29 juni 2021
4.5.1.Met het bestreden besluit heeft het Uwv het verzoek van appellant om kwijtschelding van de helft van de vordering als hij de andere helft ineens zou voldoen, afgewezen. In hoger beroep heeft het Uwv toegelicht dat op grond van artikel 20, tweede lid, onder d, van de TW ruimte bestaat om van verdere terugvordering af te zien als de schuldenaar aanbiedt om de helft van de restsom in één keer te betalen. Verder heeft het Uwv erop gewezen dat op grond van de Beleidsregel terug- en invordering (Regeling van 31 maart 1999, Stcrt. 1999, nr. 75) (Beleidsregel) door het Uwv wordt overgaan tot kwijtschelding als de helft van de restsom tenminste gelijk is aan het bedrag dat gedurende drie of vijf jaar zou worden betaald volgens de vast te stellen of al vastgestelde termijnregeling. Omdat appellant met de voor hem vastgestelde aflossingscapaciteit van € 482,- en een daarop gebaseerde termijnregeling, de gehele vordering binnen 26 maanden zou kunnen voldoen, heeft het Uwv geconcludeerd dat het verzoek om kwijtschelding terecht is afgewezen.
4.5.2Appellant heeft zich niet te kunnen vinden in de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek, omdat het Uwv niet kenbaar een belangenafweging heeft gemaakt. Het Uwv heeft hierover opgemerkt dat met de Beleidsregel invulling is gegeven aan de bevoegdheid in artikel 20, tweede lid, van de TW om van verdere terugvordering af te zien en dat in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat de vordering ten onrechte niet gedeeltelijk is kwijtgescholden. De Raad onderschrijft dit standpunt. Appellant heeft niet nader onderbouwd waarom de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek voor hem onevenredige gevolgen heeft. Dat appellant onvoldoende tijd heeft gehad om op de gewijzigde motivering van het Uwv te reageren en zijn standpunt nader te onderbouwen, wordt niet gevolgd. Het Uwv heeft de gewijzigde motivering van het bestreden besluit reeds in het verweerschrift van 13 juli 2022 kenbaar gemaakt. Appellant heeft daarop – desgevraagd – pas vlak voor de zitting van 3 augustus 2023 bij brief van 20 juli 2023 gereageerd.
4.5.3.Uit wat in 4.5.2 is overwogen, volgt dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet slaagt.
4.6.1.Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot betaling van schade. Appellant heeft aangevoerd dat hij door het Uwv onder druk is gezet de vordering ineens te voldoen. Hij was niet op de hoogte dat hij een betalingsregeling kon afsluiten bij het Uwv. De gestelde geleden schade bestaat uit de verschuldigde rente voor een aanvullende hypotheek, die appellant heeft afgesloten om de vordering ineens te kunnen voldoen.
4.6.2.Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, is de bestuursrechter bevoegd het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade die appellant heeft geleden ten gevolge van een onrechtmatig besluit. Aangezien wordt geoordeeld dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, bestaat geen aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat appellant zijn schade en de hoogte daarvan niet met stukken heeft onderbouwd. Verder blijkt uit het dossier dat het Uwv appellant met brieven van 29 en 30 april 2021, dus ruim voordat appellant de vordering heeft voldaan, heeft gewezen op de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen.