Uitspraak
22 2510 WIA
23 juni 2022, 21/3149 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster in het kader van de Wet WIA. De werkneemster was sinds 4 mei 2011 uitgevallen voor haar werkzaamheden als medewerker unit administratie loonheffingen. Na een aanvraag om uitkering op grond van de Wet WIA, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 100% werd vastgesteld. In de jaren daarna zijn er verschillende herbeoordelingen geweest, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid varieerde. De werkneemster heeft in 2020 een herbeoordeling aangevraagd, waarna het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2020 op 64,35% en per 9 juni 2020 op 55,43% heeft vastgesteld. Dit leidde tot een wijziging van de WGA-uitkering naar een vervolguitkering.
De werkneemster en haar werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de werkgever tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad heeft de argumenten van de werkgever, die stelde dat de werkneemster psychisch niet zelfredzaam was en dat de geduide functies niet geschikt waren, niet gevolgd. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat er geen reden was om te concluderen dat de werkneemster volledig niet zelfredzaam was. De functies die door het Uwv waren geselecteerd, werden als geschikt beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de werkgever niet slaagde. De Raad concludeerde dat de werkneemster met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in staat was om arbeid te verrichten, en dat de geduide functies passend waren. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier.