ECLI:NL:CRVB:2023:1726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
22/882 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen als medewerker callcenter werkte, had zich op 14 september 2021 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 23 december 2021, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 27 juli 2023 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Gümüs-Genc, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. Appellante voerde aan dat haar klachten waren gebagatelliseerd en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. Ze verwees naar haar medische geschiedenis, waaronder een operatie voor baarmoederhalskanker en het carpaal tunnel syndroom, en stelde dat deze haar vermogen om haar werk te verrichten ernstig belemmerden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat er geen aanwijzingen waren dat haar klachten niet serieus waren genomen. De rechtbank had de gronden van appellante afdoende besproken en gemotiveerd waarom het beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

23/882 ZW
Datum uitspraak: 7 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2023, 22/2811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 24 december 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 5 mei 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de
ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs-Genc, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gümüs-Genc. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per
23 december 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om haar eigen werk te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker callcenter bij de
[naam] voor 20 uur per week. Op 14 september 2021 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. Op 9 november 2021 heeft appellante telefonisch contact gehad met een arts van het Uwv en op 16 december 2021 heeft zij het spreekuur bezocht. Deze arts heeft appellante per 23 december 2021 geschikt geacht voor haar laatste werk. Bij besluit van 24 december 2021 heeft het Uwv de ZW-uitkering per die datum beëindigd.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en de in bezwaar ingediende medische informatie bij de heroverweging betrokken. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft
plaatsgevonden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts
bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 29 april 2022 en 24 oktober 2022 volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat met de klachten en beperkingen van appellante voldoende rekening is gehouden.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat haar klachten zijn gebagatelliseerd, dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om haar eigen werk te verrichten.
3.2.
Appellante heeft erop gewezen dat zij veel onderbuik klachten heeft na een operatie in verband met baarmoederhalskanker. Zij heeft daardoor problemen met buigen, knielen en hurken. Appellante is van mening dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met haar polsklachten (vanwege carpaal tunnel syndroom) bij het beoordelen of zij geschikt is voor haar eigen arbeid. Zij is niet in staat om een computer, muis of toetsenbord te bedienen. Hierbij is van belang dat zij dan voortdurend haar pols, handen en vinger dient te gebruiken. Fijne motoriek is van essentieel belang bij haar eigen werk.
3.3.
Verder vindt appellante dat haar psychische klachten zijn onderschat. Deze klachten bestaan uit piekeren, paniekaanvallen, beweegangst, vermoeidheid, slechte nachtrust, gebrek aan eetlust, stress, boosheid, concentratieproblemen, geheugenproblemen, somberheid en
suïcidaliteit. De baarmoederhalskanker die in 2009 is gediagnosticeerd heeft forse negatieve impact gehad op de psychische gesteldheid van appellante en zij heeft voortdurend paniekaanvallen en angstklachten.
3.4.
Ten slotte heeft appellante gewezen op de bijwerkingen van de medicatie die zij gebruikt. Ten onrechte is er bij de beoordeling geen rekening gehouden met de bijwerkingen die zij ervaart van het gebruik van Lorazepam. Door het medicijngebruik is appellante versuft en vermoeid. Daardoor kan zij geen werkzaamheden verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een verzekerde recht op een ZW-uitkering als hij zijn arbeid als gevolg van ziekte of gebreken niet kan verrichten. ‘Zijn arbeid’ is het werk dat de verzekerde als laatste heeft verricht voordat hij ziek werd. Als de verzekerde geen werkgever heeft, wordt beoordeeld of de verzekerde werkzaamheden kan verrichten die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.3.
De rechtbank heeft de gronden van appellante afdoende besproken en goed gemotiveerd waarom het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar klachten heeft gebagatelliseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen kan worden opgemaakt dat de door appellante geclaimde lichamelijke en psychische klachten bij de beoordeling zijn betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de door appellante ingediende informatie van medisch specialisten in de heroverweging betrokken. Het onderzoek is voldoende uitgebreid en zorgvuldig verricht en zowel de lichamelijke als de psychische klachten zijn onderzocht. Er zijn geen aanwijzingen dat de klachten van appellante niet serieus zijn genomen.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om haar eigen werk te verrichten vanwege haar lichamelijke en psychische klachten. Vanwege het carpaal tunnel syndroom, is zij niet in staat om een computer, muis of toetsenbord te bedienen. Bij het uitvoeren van haar eigen werk dient zij voortdurend te spreken en telefoons aan te nemen. Dit is niet mogelijk omdat appellante niet tegen druk kan, zich niet kan concentreren, hyperventileert en het benauwd krijgt bij de geringste inspanningen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het carpaal tunnel syndroom geen aanleiding geeft om arbeidsongeschiktheid voor de verzekerde arbeid aan te nemen omdat bij carpaal tunnel syndroom de motoriek ongestoord is en in de verzekerde arbeid is sprake van slechts licht hand belastend werk waarin geen grote kracht gezet hoeft te worden en waarbij geen sprake is van fijn motorische handelingen. Appellante heeft deze beoordeling onvoldoende bestreden.
4.5.2.
De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de psychische klachten van appellante. Zij hebben bij onderzoek geen duidelijke afwijkingen ten aanzien van de psyche gevonden. Dat appellante niet tegen druk kan, zich niet kan concentreren en het benauwd krijgt bij de geringste inspanningen is niet vastgesteld. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het medisch onderzoek verder vastgesteld dat appellante goed in staat was om te praten, er werd geen hyperventilatieaanval geobjectiveerd. De conclusie dat de hyperventilatie geen aanleiding geeft tot arbeidsongeschiktheid voor de verzekerde arbeid kan daarom worden onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan deze beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
De door appellante op zitting genoemde bijwerkingen van de door haar gebruikte medicijnen, bieden geen basis voor het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsartsen waren bekend met het medicatiegebruik. Uit de rapporten blijkt niet dat appellante destijds heeft gewezen op bijwerkingen van de medicatie. Uit de medische stukken die appellant heeft overgelegd, blijkt dat appellante het door haar ter zitting genoemde medicijn Lorazepam op de datum in geding nog niet gebruikte. De verzekeringsartsen hebben bij het onderzoek ook geen versuftheid of gebrek aan energie vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) O.N. Haafkes