ECLI:NL:CRVB:2023:1723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
20/4310 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich op 9 februari 2018 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Deze uitkering werd op 9 maart 2019 beëindigd omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij het oordeel van een door de rechtbank ingeschakelde deskundige volgde. Deze deskundige had de FML van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid correct was. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering per 9 maart 2019.

Uitspraak

20/4310 ZW
Datum uitspraak: 6 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2020, 19/3080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur via een uitzendbureau voor 36,91 uur per week. Op 9 februari 2018 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 10 april 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 2 april 2018 toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 6 februari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 9 maart 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om extra beperkingen aan te nemen voor professioneel autorijden, maximaal 8 uur werken per dag en 40 uur per week, conflicthantering en wordt appellant aangewezen geacht op eenvoudig gestructureerd werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe een nieuwe FML van 5 augustus 2019 opgesteld. Omdat appellant op basis van de nieuwe FML nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 14 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2019 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2019 ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit medische informatie van
GZ-psycholoog J. Ennajih van 19 juli 2019 ingediend. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te benoemen en heeft psychiater prof. dr. R.A. Schoevers (deskundige) verzocht een onderzoek in te stellen. Deze deskundige heeft zich blijkens het rapport van 2 september 2020 grotendeels kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 5 augustus 2019. In het deskundigenrapport is samengevat geconcludeerd dat zowel in het heden als op 9 maart 2019 sprake is van reactieve depressieve klachten door de vicieuze cirkel waarin hij is beland, inactiviteit en motivatieproblematiek, die voor een belangrijk deel samenhangen met de persoonlijkheid. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor antisociale en vermijdende persoonlijkheidsproblematiek bij een belaste biografie. Er is geen sprake van een post traumatische stress stoornis. De genoemde klachten worden in stand gehouden doordat de vicieuze cirkel niet doorbroken wordt en betrokkene de klachten steevast buiten zichzelf legt. Toevoegend aan de FML van 5 augustus 2019 speelt er volgens de deskundige nog een probleem rondom gokken met neiging tot verslaving, problemen met de motivatie en zijn er aanwijzingen voor een antisociale en vermijdende persoonlijkheidsstoornis bij een belaste biografie. Verder heeft de deskundige te kennen gegeven dat het door de complexe problematiek en hoe alles hierin met elkaar verweven is, moeilijk is een uitspraak te doen over de belastbaarheid van appellant. Volgens de deskundige is er zeker sprake van beperkingen, maar spelen appellants persoonlijkheid en beneden gemiddelde vaardigheden ook een rol in het in stand houden van deze beperkingen. De deskundige geeft aan dan ook te verwachten dat als appellant op deze manier door gaat, de klachten eerder erger worden dan beter. Er is voornamelijk sprake van reactieve depressieve klachten op zijn schouderklachten, maar daarnaast speelt ook de persoonlijkheidsproblematiek, laag begaafdheid, biografie en motivatieproblematiek hierin een rol.
1.4.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangevuld met een beperking op het aspect 2.12.6 waarbij als toelichting is opgenomen dat appellant niet mag werken in een casino of gokhal.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport getuigt van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft appellant gezien en gesproken en heeft informatie bij de huisarts van appellant ingewonnen en telefonisch overleg gevoerd met E. Renkema (AFPN GGZ Drenthe). De deskundige heeft verder alle door partijen ingediende medische informatie bij het onderzoek betrokken. De conclusie is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 21 september 2020 opgemerkt dat gokproblemen niet goed kunnen worden vertaald naar een beperking voor arbeid in het algemeen, maar dat desalniettemin de FML is aangepast door de toevoeging dat appellant niet mag werken in een casino of gokhal. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan op basis van de expertise geen urenbeperking worden aangenomen ingevolge het daarvoor gehanteerde beoordelingskader. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over het opbouwen van werkzaamheden, zoals door de deskundige wenselijk wordt geacht, een reactie gegeven en heeft voldoende toegelicht dat voor een urenbeperking geen plaats is op grond van de beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat met de aangepaste FML het bestreden besluit nog steeds op een voldoende grondslag berust. Bij de functies die appellant zou moeten kunnen verrichten met zijn beperkingen zijn ook geen functies betrokken waarbij werkzaamheden moeten worden verricht in een casino of gokhal. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht vanaf 9 maart 2019 heeft beëindigd, omdat hij op 8 februari 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Daarnaast heeft appellant gesteld dat het eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant zijn de medische beperkingen onjuist vastgesteld in de FML. Appellant heeft voorts gesteld dat ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Tevens heeft appellant gesteld dat in de geduide functies zijn belastbaarheid wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant met ingang van 9 maart 2019 heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.G. van Straalen