ECLI:NL:CRVB:2023:1722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als orderpicker/bijrijder werkte, had zich op 9 juli 2019 ziek gemeld na een ongeval. Het Uwv kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 4 januari 2021, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde aan dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat er geen noodzaak was voor een aanvullend spreekuur. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De Raad vond geen aanleiding om een deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordelingen door het Uwv goed onderbouwd waren. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, met D. Schaap als griffier.