ECLI:NL:CRVB:2023:1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
22/3821 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Appellante, die voorheen werkzaam was als callcenter medewerker, had zich op 28 februari 2011 ziek gemeld. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van het Uwv, die op 25 februari 2013 begon, werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,47%. Na afloop van de loongerelateerde periode ontving zij een WGA-vervolguitkering, die in 2014 opnieuw werd beoordeeld en vastgesteld op 43,9%.

In december 2020 verzocht appellante om een herbeoordeling van haar situatie, wat leidde tot een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. Deze concludeerde dat appellante per 1 december 2020 belastbaar was, en het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid op 0% vast, wat leidde tot de beëindiging van haar WGA-vervolguitkering per 16 augustus 2021. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De uitspraak werd gedaan op 6 september 2023.

Uitspraak

22 3821 WIA

Datum uitspraak: 6 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 december 2022, 22/1391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. Namens appellante is mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker callcenter voor 36 uur per week. Op 28 februari 2011 heeft zij zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 44,47% en het einde van de loongerelateerde periode op 25 maart 2014. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. In het kader van een herbeoordeling in december 2014 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 43,9 %, waarop haar WGA-vervolguitkering ongewijzigd is voortgezet.
1.2.
Op 28 december 2020 heeft appellante te kennen gegeven dat haar situatie per
1 december 2020 veranderd is en heeft zij verzocht om een herbeoordeling. In verband hiermee heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante per 1 december 2020 belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 15 juni 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 december 2020 gesteld op 0% en de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 16 augustus 2021 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 februari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 december 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 februari 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geweest en is er ook geen reden om aan te nemen dat het medisch oordeel niet juist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 december 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante in stand kan blijven. Appellante heeft met name praktische redenen aangevoerd voor de door haar gewenste urenbeperking, maar hier is medisch gezien geen onderbouwing voor. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in deze standpunten.
2.2.
De door appellante in beroep overgelegde stukken leiden niet tot een andere conclusie. In het rapport van 21 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat hieruit blijkt dat de intellectuele capaciteiten van appellante zich weliswaar op laagbegaafd niveau lijken te bevinden, maar dat eenvoudige werkzaamheden nog steeds passend te achten zijn. Gezien de opgenomen beperkingen in de FML bestaat volgens hem geen noodzaak voor (specifieke) begeleiding bij dergelijke werkzaamheden. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin gevolgd.
2.3.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de beoordeling door de artsen van het Uwv, is geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ook is hierom geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, zoals bij de eerdere beoordelingen in 2011 en 2014 wel is gebeurd. Dit terwijl haar situatie ongewijzigd is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de door haar in beroep overgelegde medische gegevens.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 april 2022.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 december 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellante heeft beëindigd per 16 augustus 2021.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat, anders dan appellante stelt, haar situatie op de datum in geding niet vergelijkbaar was met haar situatie tijdens eerdere beoordelingen. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
9 juni 2021 overwogen dat de eerder aanwezige vermoeidheidsklachten op de datum in geding niet meer aanwezig waren en geen sprake was van slaapproblematiek of overdag slapen. Ook volgde appellante geen behandeling meer (waar eerdere vermoeidheidsklachten deels aan werden toegeschreven) en was, anders dan tijdens de beoordeling in 2014, geen sprake van een zwangerschap. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 december 2021 de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven en afdoende gemotiveerd dat er op de datum in geding medisch gezien geen onderbouwing was voor een urenbeperking. Vorenstaande betekent dat geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarom wordt ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D. Schaap