ECLI:NL:CRVB:2023:1710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
21/4417 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, had zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. Het Uwv concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 20 juli 2023 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waarbij zij aanvoerde dat haar medische beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad oordeelde echter dat appellante haar standpunt niet met medische gegevens had onderbouwd en dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

21/4417 WIA
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2021, 20/6651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 4 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor 20 uur per week. Op 5 maart 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2020 geweigerd appellante met ingang van 2 maart 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de FML van appellante correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
2.1.
De grond dat appellante voor reiken en statische houdingen meer beperkt zou zijn dan het Uwv heeft vastgesteld, slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het bij het vaststellen van beperkingen niet gaat om subjectieve klachtenbeleving, maar om wat medisch (objectief) is vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medisch objectief vastgestelde beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 28 oktober 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat het medisch dossier van appellante is bestudeerd en dat de in bezwaar overlegde medische informatie is betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de in bezwaar ingebrachte informatie geen nieuwe medische feiten heeft opgeleverd om meer beperkingen aan te nemen dan de beperkingen die reeds zijn vastgesteld in de FML. Wat de schouder-, rug- en gewrichtsklachten van appellante betreft, overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat hiervoor beperkingen zijn opgenomen in de FML op onder meer de items niet frequent knielen en/of geknield of gehurkt actief zijn en het boven schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien inzichtelijk gemotiveerd dat met de in de FML gescoorde items ook voldoende rekening is gehouden met de beperkingen voor inspanningstolerantie. Uit de stukken van de anesthesioloog blijkt dat bij de metingen sprake is van een vooruitgang in de mobiliteit en kracht. De rechtbank ziet ten slotte in wat appellante heeft aangevoerd geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat nader onderzoek had moeten worden verricht, dan wel nadere informatie had moeten worden verkregen ten aanzien van de vermeende psychische klachten van appellante.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de functies passend zijn en dat de belastbaarheid van appellante in deze functies niet wordt overschreden. Gebleken is dat de arbeidsdeskundige de geduide functies heeft geselecteerd aan de hand van de FML en de Resultaat functiebeoordeling. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat appellante de geduide functies met haar mogelijkheden en beperkingen kan verrichten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betoogt, net als in beroep, dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, in het bijzonder voor reiken en statische houdingen vanwege haar schouder-, rug- en gewrichtsklachten. Daarnaast had nader onderzoek moeten worden verricht naar haar psychische klachten. Verder betoogt appellante dat de geduide functies niet passend zijn. Bij de functie productiemedewerker industrie is onvoldoende rekening gehouden met haar elleboog- en knieklachten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden door de Raad onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellante haar standpunt, dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. Voor het standpunt dat het Uwv de psychische klachten van appellante onvoldoende heeft onderzocht, bestaan ook in hoger beroep geen aanknopingspunten.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.