ECLI:NL:CRVB:2023:1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
22/3607 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 6 mei 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij met haar medische beperkingen niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 juli 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F. Reith, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Blind.

De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante de geselecteerde functies kan vervullen. De functie van assistent consultatiebureau overschrijdt de belastbaarheid van appellante, en de Raad concludeert dat de geschiktheid van deze functie niet deugdelijk is gemotiveerd. Ook de functie van telefonisch verkoper blijkt niet passend, omdat appellante niet in staat is om te voldoen aan de vereisten van regelmatige werktijden en de benodigde assertiviteit mist.

De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand blijven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.674,-, en het griffierecht van € 136,- moet worden vergoed.

Uitspraak

22/3607 WIA
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2022, 21/1761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 december 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 6 mei 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante kan zij met haar (medische) beperkingen niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt en komt tot de conclusie dat het Uwv de geschiktheid voor de geduide functies onvoldoende heeft onderbouwd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerkster voor 32 uur per week. Zij is in haar proeftijd ontslagen, waarna zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Op 28 maart 2007 heeft zij zich ziek gemeld in verband met vermoeidheid, hoofdpijn en rugpijn. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. Met ingang van 6 december 2009 heeft het UWV appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 6 juli 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 december 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Er zijn in een FML van 17 februari 2021 aanvullende beperkingen aangenomen voor tillen, gebogen en getordeerd werken en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Verder kan appellante maximaal vier uur staan en/of lopen en maximaal één uur achtereen zitten. Zij moet lopen, zitten en staan kunnen afwisselen. Ook is appellante beperkt voor werken in de nacht en is ze aangewezen op regelmatige werktijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies laten vervallen, nieuwe functies geselecteerd en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Bij het bestreden besluit is het Uwv, voor zover van belang, bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven, maar heeft het Uwv de uitlooptermijn bepaald op 6 mei 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij volgens de FML van 17 februari 2021 maar vijf kilogram kan tillen maar wel tien kilogram kan dragen terwijl in de basisinformatie van het CBBS expliciet staat vermeld dat dragen niet zonder tillen mogelijk is. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat zij appellante kan volgen in de grond dat het tillen van vijf kilogram en het dragen van tien kilogram niet passend zijn met elkaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop de FML op 10 mei 2021 aangepast. Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende toegelicht dat de aanpassing van de FML van 17 februari 2021, te weten dat dragen tot vijf kilogram in plaats van tien kilogram mogelijk is, geen gevolgen heeft voor de geschiktheid van de voor appellante geduide functies aangezien in deze functies meer dan vijf kilogram dragen niet voorkomt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide functies in rechte stand kunnen houden. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, voor wat betreft het recht van appellante op een WIA-uitkering per datum in geding, in stand blijven.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellante voert aan dat zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten. In de functie van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) wordt de maximale belastbaarheid van staan en lopen overschreden. Deze overschrijding is door het Uwv ten onrechte gerelativeerd. Verder is in de functie van telefonisch verkoper
(SBC-code 315173) geen sprake van voldoende regelmatige werktijden. Ook is die functie niet geschikt omdat appellante onvoldoende assertief is en zij in haar privéleven geen nieuwe mensen of instanties durft te bellen. Daarnaast beschikt zij niet over de vereiste verkoopcapaciteiten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De Raad is van oordeel dat het niet is vast komen te staan dat appellante de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies kan verrichten. Hierna bespreekt de Raad de beroepsgronden van appellante en legt de Raad uit hoe hij tot zijn oordeel komt. Tot slot wordt aangegeven welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173) passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen.
Assistent consultatiebureau (SBC-code 372091)
4.4.
In de FML van 17 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante beperkt geacht ten aanzien van beoordelingspunten 4.17 (lopen tijdens het werk) en 5.4 (staan tijdens het werk) en daarbij als toelichting gegeven dat appellante maximaal vier uur kan lopen en/of staan. Deze beperkingen zijn ongewijzigd vastgelegd in de in beroep gewijzigde FML van 10 mei 2021.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de functie van assistent consultatiebureau de belastbaarheid van appellante op de beoordelingspunten 4.17 en 5.4 overschrijdt met 36 minuten. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de overschrijding in dit geval toelaatbaar is. De gemachtigde van het Uwv wijst ter zitting in hoger beroep op de motivering van de arbeidsdeskundige beroep en bezwaar in zijn rapporten.
4.5.1.
In het rapport van 4 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de overschrijding van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid vermeld:
“In deze functie komt staan en lopen tijdens het werk voor tot 4 uur en 36 minuten per dag. Zij is beperkt tot maximaal 4 uur per dag lopen en staan tijdens het werk. Aangezien het staan en lopen tijdens elk uur van de dag voorkomt en daarmee mooi verdeeld over de dag verspreid is, acht ik de geringe overschrijding toelaatbaar. Desgevraagd kan de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep zich hierin vinden.”
4.5.2.
In het rapport van 23 april 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie op de arbeidsdeskundige gronden in beroep vermeld:
“De overschrijding is in overleg met de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep akkoord bevonden, omdat het lopen en staan tijdens het werk verspreid over de dag voorkomt; lopen komt tijdens 8 uur per dag 10 maal per uur voor tot 1 minuut aaneengesloten
(80 minuten totaal) en staan komt tijdens 6 uur per dag 6 maal 5 minuten aaneengesloten voor en tijdens 4 uur 2 maal 2 minuten aaneengesloten
(196 minuten totaal en samen 276 minuten = 4 uur en 36 minuten). Ik merk hier aanvullend nog bij op dat de arbeidsdeskundige analisten bij de beschrijving van de functiebelasting als minimumwaarde 1 minuut hanteren. De feitelijke duur kan hierdoor lager uitvallen, wat ook blijkt als gekeken wordt naar het zitten tijdens het werk. Dit bedraagt dagelijks tijdens 6 uur 6 maal 5 minuten = 180 minuten + tijdens 2 uur eenmaal 45 minuten = 90 minuten. Totaal 270 minuten = 4,5 uur per dag. Er wordt 8 uur op een dag gewerkt zodat er 3,5 uur resteren voor lopen en staan tijdens het werk. Dit maakt duidelijk dat de arbeidsdeskundige analisten een minimumwaarde van 1 minuut hanteren bij de beschrijving van de belasting, waardoor de daadwerkelijke belasting op bijvoorbeeld lopen (80 maal per dag 1 minuut) in de praktijk lager uit kan vallen.”
4.5.3.
In het rapport van 21 december 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie op de arbeidskundige gronden in hoger beroep onder meer vermeld:
“Bij het item lopen is er immers al sprake van lopen als er een afstand van tenminste
1 meter wordt afgelegd. Het moge duidelijk zijn dat dit geen 1 minuut duurt, maar slechts enkele seconden. In de functie wordt tijdens elk uur van de dag (8 uren per dag) 10 maal per uur korte afstanden/enkele meters gelopen; bijvoorbeeld bij het wegen en meten van kinderen en bij het opruimen en schoonmaken. Waardes onder de 1 minuut zijn dan ook niet precies op 1 minuut vast te pinnen en kunnen dan ook zeker een verklaring zijn waarom er feitelijk per saldo minder wordt gelopen of gestaan tijdens het werk. Zeker in deze functie waarbij er door de arbeidsdeskundig analist
80 keer per dag 1 minuut wordt gescoord bij het lopen.”
4.6.
Het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de functie van assistent consultatiebureau geschikt is voor appellante is kennelijk gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat arbeidsdeskundige analisten voor de functiebelasting in het CBBS waardes scoren vanaf één minuut en dat dit dus een verklaring kan zijn waarom er feitelijk per saldo minder wordt gelopen of gestaan tijdens het werk. Een concrete onderbouwing van een arbeidsdeskundiganalist dat in de functie van assistent consultatiebureau in werkelijkheid ook minder wordt gestaan en/of gelopen dan dat in de resultaat functiebeoordeling staat vermeld, zodat feitelijk geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, ontbreekt. Ook de enkele stelling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de overschrijding toelaatbaar is, omdat het staan en lopen tijdens elk uur van de dag voorkomt en daarmee mooi verdeeld over de dag verspreid is, is onvoldoende. De beperking om af te kunnen wisselen tussen zitten, staan en lopen stond al in de FML van 17 februari 2021 bij beoordelingspunt 5.9 (afwisseling van houding) vermeld.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het Uwv geen deugdelijke motivering heeft gegeven voor de geschiktheid van de functie van assistent consultatiebureau. Ook ter zitting in hoger beroep kon desgevraagd geen duidelijkheid worden verschaft. Daarom wordt het ervoor gehouden dat deze functie niet passend is en dient deze te vervallen
.
Telefonisch verkoper (SBC-code 315173)
4.8.
In de FML van 17 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante beperkt geacht ten aanzien van beoordelingspunt 6.4 (overige beperkingen ten aanzien van werktijden) en daarbij als toelichting gegeven dat appellante is aangewezen op regelmatige werktijden. Deze beperking is gehandhaafd in de in beroep gewijzigde FML van 10 mei 2021.
4.9.
Tussen partijen is in geschil of in de functie van telefonisch verkoper sprake is van regelmatige werktijden. Verder is tussen partijen in geschil of deze functie gelet op de persoonlijkheid van appellante voor haar geschikt is.
4.10.
De vertegenwoordiger van het Uwv heeft ter zitting in hoger beroep gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 april 2021, waarin staat dat de functie in overleg met de verzekeringsarts voldoende passend is geacht. Ook heeft er een overleg plaatsgevonden met een arbeidsdeskundig analist.
4.10.1.
In het rapport van 23 april 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie op de arbeidsdeskundige gronden in beroep vermeld:
“(...)Zoals ik al in mijn rapportage van 4 maart 2021 heb aangegeven, werkt men overdags en verplicht 2 avonden per week en 1 zaterdag per maand. Deze verplichting maakt dat men van tevoren weet dat er op twee avonden per week en 1 zaterdag per maand wordt gewerkt. Dit patroon herhaalt zich elke week/maand en is daarmee, i.o.m. de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep, voldoende regelmatig. Daarnaast geeft de medewerker wekelijks zelf door welke diensten men de week erop wil werken en kan de medewerker door deze wijze de regelmaat dus zelf beïnvloeden. Als iemand zelf elke week dezelfde diensten doorgeeft (met inachtneming van de 2 avonden in de week en 1 zaterdag in de maand), dan kan men volgens een eigen gemaakt vast dienstrooster werken. Navraag op 23 april 2021 bij de arbeidsdeskundig analist leert dat de werkgever dit ook honoreren kan, omdat de teams niet groter zijn dan het aantal beschikbare werkplekken.”
4.11.
Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie van telefonisch verkoper passend is. Daartoe wordt het volgende overwogen. De Raad begrijpt dat het werkrooster als volgt tot stand komt. Werknemers dienen wekelijks hun roosterwensen door te geven, waarbij zij in ieder geval twee avonden per week en één zaterdag per maand beschikbaar moeten zijn. Nadien stelt de werkgever voor die week een definitief werkrooster vast. In het rapport van 23 april 2021 vermeldt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de arbeidsanalist bij navraag heeft verklaard dat de werkgever die roosterwensen ‘ook honoreren kan, omdat de teams niet groter zijn dan het aantal beschikbare werkplekken’. Zonder een nadere toelichting, die de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting in hoger beroep desgevraagd niet kon geven, is deze opmerking onbegrijpelijk. De enkele stelling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat, in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de werktijden voldoende regelmatig zijn, omdat men van tevoren weet dat er op twee avonden per week en één zaterdag per maand wordt gewerkt en dat dit patroon zich herhaalt, is onvoldoende. Het blijft namelijk onduidelijk of werknemers elke week volgens een (vast) werkrooster kunnen werken.
4.12.
Uit 4.11 volgt dat het Uwv – ook in hoger beroep – geen deugdelijke motivering heeft gegeven voor de geschiktheid van de functie van telefonisch verkoper. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat deze functie niet passend is en dient deze te vervallen. De overige gronden die appellante aanvoert tegen de functie van telefonisch verkoper hoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Aangezien de functies van assistent consultatiebureau en telefonisch verkoper niet geschikt zijn, liggen er onvoldoende functies aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 6 mei 2021 ten grondslag. De rechtbank heeft in dit geval dus ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep open staat.
7. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden bepaald op de kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van € 1.674,- (2 punten, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.