ECLI:NL:CRVB:2023:1696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
21/2827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 22 april 2018 ziekgemeld met klachten aan zijn linkervoet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 1 november 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde de uitkering per 10 januari 2020. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de artsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank dat het Uwv terecht had besloten de ziekengelduitkering van appellant te beëindigen.

Uitspraak

21.2827 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 juli 2021, 20/877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 32 uur per week. Op 22 april 2018 heeft hij zich ziekgemeld met klachten aan zijn linkervoet. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 november 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 24 juli 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 januari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arts bezwaar en beroep van 26 maart 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 april 2020 ten grondslag. De arts bezwaar en beroep heeft daarbij de FML op 26 maart 2020 gewijzigd en een aantal aanvullende beperkingen in rubriek 4 en 5 (dynamische handelingen en statische houdingen) aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant ongewijzigd in staat is gebleven de voorgehouden functies te verrichten.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en daarbij een behandelovereenkomst met Transfore van 11 december 2018 overgelegd. De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan schriftelijke vragen gesteld aan appellant en aan de arts bezwaar en beroep. De arts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 1 maart 2021 gereageerd. Appellant heeft vervolgens aanvullende informatie van een psychiater en psycholoog van Transfore van 7 mei 2021 overgelegd.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de rapporten van de verzekeringsarts en arts bezwaar en beroep overtuigend en heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de conclusies te twijfelen. Dat appellant verdergaand beperkt moet worden geacht, is niet met medische stukken onderbouwd. De arts bezwaar en beroep heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij de door de verzekeringsarts opgestelde FML heeft gewijzigd. Uitgaande van de juistheid van deze FML is aannemelijk dat appellant in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij navolgbaar gemotiveerd waarom deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft bepaald dat appellant per 10 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er hadden meer beperkingen opgenomen moeten worden in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de behandelovereenkomst van Transfore die appellant in beroep heeft overgelegd, blijkt namelijk duidelijk dat appellant verschillende psychische diagnoses heeft. De arts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit geen aanpassing van de FML behoeft. Daarnaast zijn de geduide functies niet geschikt. Appellant is beperkt in lopen en staan, terwijl dit wel is vereist voor de functies. Daarbij is ten onrechte niet beoordeeld of in deze functies geen werkschoenen zijn vereist, aangezien appellant deze wegens beperkingen aan zijn voet niet kan dragen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarnaast heeft het Uwv een rapport van de arts bezwaar en beroep van 10 november 2022 overgelegd, waarin is gereageerd op de aanvullende informatie van Transfore van 7 mei 2021.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de ZW met ingang van 24 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarmee de ZW-uitkering van appellant terecht heeft beëindigd.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat geen aanleiding bestaat de medische beoordeling voor onjuist te houden. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven om de juistheid van deze conclusies in twijfel te trekken. Voor zowel de psychische als lichamelijke klachten van appellant zijn beperkingen aangenomen. De arts bezwaar en beroep heeft op heldere wijze toegelicht welke informatie bij de beoordeling is betrokken en tot welke conclusies dit heeft geleid. Deze motivering is logisch en navolgbaar.
4.4.
De arts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van de psychiater van Transfore niet tot het aannemen van meer psychische beperkingen, waaronder het vasthouden en verdelen van de aandacht, heeft geleid. Appellant heeft weliswaar met de brief van Transfore van 17 mei 2021 onderbouwd dat de diagnoses die in 2018 zijn gesteld ook op de datum in geding nog actueel waren, maar de arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 november 2022 voldoende gemotiveerd dat rekening is gehouden met deze diagnoses. Zo heeft de arts bezwaar en beroep overwogen dat de informatie van de psychiater geen nieuwe gezichtspunten oplevert, omdat de ADHD al bekend was en hier al rekening mee is gehouden. Ook de gedragscomponent was bekend en leidde in bezwaar tot het aannemen van extra beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor conflicthantering is appellant in de FML van 26 maart 2020 al maximaal beperkt. De arts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. De stelling van appellant dat daarnaast ten onrechte geen rekening is gehouden met de diagnose scoliose, slaagt niet. De arts bezwaar en beroep was blijkens het rapport van 26 maart 2020 op de hoogte van deze diagnose, maar appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze diagnose had moeten leiden tot het aannemen van aanvullende beperkingen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellant. De stelling van appellant dat ten onrechte niet is beoordeeld of in deze functies geen werkschoenen zijn vereist, omdat appellant deze wegens beperkingen aan zijn voet niet kan dragen, slaagt niet. Uit de functieomschrijvingen blijkt niet dat in de geduide functies werkschoenen zijn vereist en daarnaast komt geen signalering uit de functiebelasting naar voren. Voor de reservefunctie productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat desgewenst schoeisel met antistatische werking kan worden gedragen, maar dat dit niet het soort werkschoenen zijn dat appellant niet meer verdraagt. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk omschreven dat deze functie binnen de belastbaarheid van appellant valt. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten