ECLI:NL:CRVB:2023:1684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
22/3709 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na eerdere ziekteoorzaak

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had zich ziek gemeld met depressieve klachten en ontving eerder een Ziektewetuitkering. Het Uwv weigerde in 2020 de WIA-uitkering, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 1 september 2017. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn psychische klachten waren toegenomen en dat er een verband was tussen zijn hartinfarct en zijn eerdere klachten. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van toegenomen beperkingen. De Raad volgde de deskundige en de verzekeringsarts in hun conclusies dat het hartinfarct een nieuwe diagnose was en dat de psychische klachten niet als toegenomen konden worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef en dat appellant geen recht had op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

22/3709 WIA
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2022, 20/7478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant met ingang van 23 december 2019 (datum in geding) geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 1 september 2017 in de zin van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellant is geen sprake van een nieuwe ziekteoorzaak en heeft hij meer (medische) beperkingen gelet op het doorgemaakte hartinfarct als gevolg van zijn psychische klachten. Ook zijn bestaande psychische klachten zijn toegenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als taxichauffeur voor 41,19 uur per week. Op 24 november 2014 heeft hij zich ziek gemeld met depressieve klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 2 februari 2015 is aan hem een Ziektewetuitkering toegekend. Bij besluit van 20 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 21 november 2016 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. De juistheid van dit besluit is in beroep en in hoger beroep bevestigd. [1]
1.2.
Appellant heeft zich op 3 juli 2019 gemeld bij het Uwv met toegenomen psychische en lichamelijke klachten per 1 september 2017. Het Uwv heeft bij besluit van 30 oktober 2019 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft zich hierna op 25 december 2019 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 23 december 2019. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2020 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat uit de medische informatie naar voren komt dat sprake is van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant eerder de wachttijd voor de Wet WIA heeft volgemaakt.
1.4.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien om cardioloog dr. F.J. de Lange als deskundige te benoemen. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft appellant aangevoerd dat de deskundige vooringenomen was. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij hiervoor geen aanknopingspunten heeft gevonden. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet is gebleken dat de deskundige een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Niet is gebleken van feitelijke onjuistheden in het rapport van de deskundige. Daarnaast heeft de deskundige de aanwezige medische informatie over het cardiologische beloop na het doorgemaakte hartinfarct betrokken in zijn onderzoek. Het opvragen van meer (cardiologische) informatie of een overleg met de huisarts heeft geen toegevoegde waarde. Ook heeft de deskundige appellant uitgebreid onderzocht. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de door haar ingeschakelde deskundige te volgen. De deskundige heeft geconcludeerd dat het hartinfarct een nieuwe diagnose is. Volgens de deskundige is het niet zo dat de klachten die speelden voor het hartinfarct onverklaarbaar waren of een onbekende oorzaak hadden. De klachten die speelden voor het hartinfarct waren vooral op psychosociaal gebied en deze waren er al jaren voordat het hartinfarct plaatsvond. Dat maakt de relatie met het hartinfarct zeer onwaarschijnlijk. Uit de door appellant genoemde medische informatie van zijn behandelaars is volgens de rechtbank niet gebleken dat de psychische klachten een directe oorzaak zijn geweest van het later doorgemaakte hartinfarct. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het benoemen van een psychiater of psycholoog als tweede deskundige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het doorgemaakte hartinfarct niet uit dezelfde oorzaak voortkomt als die op grond waarvan appellant eerder ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden de WIA-uitkering van appellant met ingang van 23 december 2019 geweigerd.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft betwist dat het onderzoek van de door de rechtbank benoemde deskundige zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens appellant had de deskundige medische informatie moeten opvragen bij de behandelend cardiologen. Appellant verwijst daarbij naar een brief van 12 februari 2003 waaruit blijkt dat hij in het verleden al is behandeld voor hartklachten. De deskundige had in het kader van de zorgvuldigheid hier onderzoek naar moeten doen. Appellant heeft voor de volledigheid vermeld dat hij een klacht heeft ingediend over de deskundige bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam. Dit college heeft zijn klacht ongegrond verklaard. Appellant heeft een klacht ingediend over deze uitspraak en is gelet op een brief van het RTG te Zwolle in hoger beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) te Den Haag. Appellant heeft verder aangevoerd dat er een verband bestaat tussen zijn hartinfarct en zijn eerder aangegeven beperkingen en dat deze zijn toegenomen op en na 23 december 2019. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een brief van cardioloog J.J.W. Verschuren van 14 december 2022 en een brief van cardioloog F. Arslan van 20 februari 2023. Hieruit blijkt dat stress kan bijdragen aan het ontstaan van hart- en vaatziekten zoals een hartinfarct. Gelet op de langdurige stressvolle periode voorafgaand aan het infarct zal dit in het geval van appellant ook hebben bijgedragen. Volgens appellant blijkt hieruit in voldoende mate dat er een verband is tussen het infarct en de psychische problematiek. Gelet op het onderlinge verband is er geen sprake van een nieuwe ziekteoorzaak. Ook is hij van mening dat sprake is van toegenomen psychische klachten en beperkingen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de behandelingen voor zijn psychische problematiek en de nawerkingen daarvan. Volgens appellant heeft de toename van zijn hartklachten, die uiteindelijk heeft geleid tot het hartinfarct, ook een negatieve invloed gehad op zijn psychische problematiek en is onvoldoende rekening gehouden met de toename van die problematiek en de beperkingen als gevolg daarvan. Dit is ook onvoldoende onderzocht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Appellant heeft de beroepsgrond dat de datum waarop hij melding heeft gemaakt van toegenomen klachten te weten 25 december 2019 ook als datum in geding geldt, ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgrond laat de Raad daarom onbesproken.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek door de deskundige
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep de beroepsgrond over het onderzoek door de deskundige herhaald. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak in de overwegingen 6.1 tot en met 6.5 uitvoerig uitgelegd waarom deze grond niet slaagt. Uit wat appellant heeft aangevoerd blijkt niet dat de deskundige een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door de deskundige voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Medische beoordeling
4.5.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 december 2019 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen (uit dezelfde ziekteoorzaak) binnen vijf jaar na 1 september 2017.
4.6.
In hoger beroep heeft appellant de eerder naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken in overweging 7.4 en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 oktober 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat bij een infarct plotseling een deel van het hart in het nauw komt. Hij heeft dit standpunt herhaald en verder toegelicht in zijn rapporten van 26 mei 2021, 14 oktober 2021 en 21 februari 2022. De bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen overeen met die van de deskundige in zijn rapport van 24 januari 2022. Ook de deskundige heeft geconcludeerd dat het myocardinfarct een nieuwe diagnose is. In de brieven van de cardiologen Verschuren en Arslan wordt gesproken over stress en dat dit kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van een hartinfarct. Deze informatie vormt echter onvoldoende aanleiding om de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de deskundige in twijfel te trekken.
4.8.
Dat de psychische klachten van appellant verder zijn verergerd als gevolg van zijn hartklachten is niet met medische informatie onderbouwd. Daarom gaat de Raad aan deze stelling voorbij.
4.9.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, bestaat er geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen. Het verzoek om deze procedure aan te houden in afwachting van de uitspraak van het CTG te Den Haag wordt eveneens afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant met ingang van 23 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023.
(getekend) I.M.J. Hillhorst-Hagen
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 55 van de Wet WIA
1. Indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich meer voordoet binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, of artikel 49 bedoelde dag, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.

Voetnoten

1.De rechtbank Den Haag heeft op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan. Deze uitspraak is bij partijen bekend onder zaaknummers: SGR 17/2091 en SGR 17/2238. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 juni 2019 is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2019:2110.