In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had zich ziek gemeld met depressieve klachten en ontving eerder een Ziektewetuitkering. Het Uwv weigerde in 2020 de WIA-uitkering, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 1 september 2017. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn psychische klachten waren toegenomen en dat er een verband was tussen zijn hartinfarct en zijn eerdere klachten. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van toegenomen beperkingen. De Raad volgde de deskundige en de verzekeringsarts in hun conclusies dat het hartinfarct een nieuwe diagnose was en dat de psychische klachten niet als toegenomen konden worden beschouwd. De Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef en dat appellant geen recht had op proceskostenvergoeding.