ECLI:NL:CRVB:2023:1683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
22/3468 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich ziekmeldde op 28 januari 2019, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze geweigerd op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de medische en arbeidsdeskundige beoordelingen van het Uwv als voldoende gemotiveerd beschouwd en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat, maar de Raad heeft dit standpunt verworpen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat er geen grond is voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt zijn. De weigering van de WIA-uitkering blijft dan ook in stand.

Uitspraak

22/3468 WIA
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2022, 21/1908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 december 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 25 januari 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als machine operator voor gemiddeld 40,48 uur per week. Op 28 januari 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 december 2020 geweigerd appellant met ingang van 25 januari 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand gekomen. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft onderschat. Wat betreft de rug- en nekklachten zijn bij onderzoek door diverse specialisten, de huisarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ernstige afwijkingen van het bewegingsapparaat naar voren gekomen. Ook was er geen indicatie voor een multidisciplinair revalidatietraject bij Winnock. Appellant gebruikt alleen nog lichte pijnmedicatie in de vorm van paracetamol. Verder lijdt appellant aan COPD, waarvoor hij medicatie gebruikt. De verzekeringsarts B&B merkt op dat het bij COPD te overwegen is om beperkingen aan te geven voor luchtweg belastende taken, maar gelet op het forse rookgedrag van appellant is het effect daarvan illusoir. In verband met de slijtage aan de rug wordt hij beperkt geacht voor zwaar fysiek werk en zijn beperkingen in de bewegingsmogelijkheden en belastbaarheid voor appellant aangenomen. Wat betreft de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant niet voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden. De in beroep ingebrachte medische informatie ziet niet op de datum in geding, maar op de situatie erna. Verder onderschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose somatische symptoomstoornis niet, gelet op haar eigen onderzoeksbevindingen, die van de primaire arts en de informatie van de huisarts. Ook wordt geen aanleiding gezien om op de datum in geding uit te gaan van slaapproblemen. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de inhoudelijke beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Tot slot heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv zijn klachten en beperkingen heeft onderschat. Hij heeft ernstige rugklachten, schouderklachten, nekklachten, linkerarm- en linkerbeenklachten en hij heeft last van hoofdpijn, slapeloosheid, vermoeidheid en COPD-klachten. Hierdoor is hij verdergaand beperkt voor tillen, dragen, duwen, trekken, buigen, bukken, reiken, torderen, knielen of hurken en boven schouderhoogte werkzaam zijn. De klachten zijn niet correct vertaald naar beperkingen in de FML. Verder stelt appellant dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn slaapstoornis. Uit het verslag van Winnock van 9 oktober 2019 volgt dat appellant in zijn beleving slecht slaapt. De slaapproblemen heeft appellant ook vermeld bij de (verzekerings)artsen van het Uwv. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, is de medische informatie van de longarts en de KNO-arts wel relevant voor de datum in geding. Appellant stelt dat vanwege de slaapproblemen met recuperatiebehoefte een urenbeperking van maximaal twee uur per dag en 10 uur per week moet worden aangenomen vanwege de rustbehoefte overdag. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het verslag van neuroloog Stalpers van 10 januari 2020, het verslag van arts geneeskunde Perquin van 20 november 2019, het verslag van Winnock Zorg, de radiologische bevindingen van de Baskent Universiteit, de brief van de longarts van 1 juni 2022 en de brief van KNO-arts Wouters van 2 mei 2022. Uit deze medische informatie blijkt volgens appellant dat sprake is van objectiveerbare afwijkingen die zijn klachten aannemelijk maken. Verder stelt de rechtbank ten onrechte dat een door een specialist gestelde diagnose niet noodzakelijk doorslaggevend is. Appellant is meermaals gezien door het Rughuis en op basis daarvan is de diagnose somatische symptoomstoornis vastgesteld.
Appellant stelt dat hij met de ingebrachte medische informatie voldoende twijfel heeft gezaaid aan het onderzoek van het Uwv en hij verzoekt de Raad een onafhankelijke verzekeringsarts en arbeidsdeskundige opdracht te geven voor een deskundigenoordeel.
Omdat de klachten van appellant niet correct vertaald zijn naar de FML, is hij niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. In deze functies moet hij te lang zitten,
te lang staan, te veel lopen en worden de beperkingen overschreden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat door het Uwv. Hij acht zich niet in staat werkzaamheden te verrichten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Motivering oordeel
Rugklachten en daarmee samenhangende klachten
De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben, uitgaande van de informatie uit de behandelende sector en de bevindingen bij hun eigen onderzoeken van de primaire arts en de verzekeringsrats bezwaar en beroep, beperkingen vanwege rug- en nekklachten plausibel geacht. Appellante wordt vanwege deze klachten beperkt geacht voor zwaar fysiek werk en in de FML zijn beperkingen in de bewegingsmogelijkheden en belastbaarheid voor app aangenomen (rubrieken 3, 4 en 5). Voor de door app geclaimde verdergaande beperkingen is geen aanleiding gezien, omdat bij onderzoek door de diverse specialisten, de huisarts en de verzekeringsartsen geen ernstige afwijkingen van het bewegingsapparaat naar voren zijn gekomen. Uit informatie van de diverse specialisten blijkt dat er sprake is van progressieve pijnklachten in de lage rug met uitstraling naar het linkerbeen bij lopen. Ook is er sprake van degeneratieve afwijkingen en tendomyogene rugklachten. Er is een kleine HNP (hernia) L4 links. Er is geen indicatie voor een revalidatiebehandeling bij Winnock.
Gelet op deze medische informatie is het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van ernstige afwijkingen van het bewegingsapparaat, en dat met de aangenomen beperkingen voldoende tegemoet gekomen wordt aan de klachten van appellant, voldoende onderbouwd en navolgbaar.
Slaapproblemen-urenbeperking
Appellant stelt dat hij slaapproblemen heeft vanwege pijn- en longklachten. Vanwege de daarmee samenhangende vermoeidheidsklachten kan hij maximaal twee uur per dag werken.
In het rapport van 29 juli 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat een urenbeperking, gelet op de daarvoor geldende regelgeving (Standaard duurbelastbaarheid in arbeid), niet aan de orde is. Het enkel aanwezig zijn van slaapproblemen is onvoldoende om een urenbeperking aan te nemen. Niet gebleken is dat de slaapproblemen van dien aard zijn dat een urenbeperking is aangewezen vanwege een recuperatiebehoefte. Uit het dagverhaal van appellant blijkt ook niet van rustmomenten overdag en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het spreekuur van 27 mei 2021 geen signalen van vermoeidheid gezien. Ook de op de datum in geding aanwezige aandoeningen geven daartoe geen aanleiding. Slaapapneu is meer dan een jaar na de datum in geding vastgesteld en geeft daarom evenmin aanleiding voor een urenbeperking
.
Somatische symptoomstoornis
In de brief van 24 september 2021 van GZ-psycholoog/regiebehandelaar M. van de Nieuwenhof van het Rughuis wordt de diagnose somatische symptoomstoornis vastgesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat bij een dergelijke stoornis aan drie criteria moet zijn voldaan en dat aan één van die criteria niet is voldaan. Uit de rapportage van Van de Nieuwenhof blijkt niet dat daaraan is voldaan. Bovendien is een diagnose niet bepalend voor vaststelling van de beperkingen.
Gelet op het bovenstaande is er geen aanleiding te twijfelen aan de in de FML van 24 november 2020 vastgestelde beperkingen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te raadplegen wordt dan ook afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.