1.2.In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand gekomen. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft onderschat. Wat betreft de rug- en nekklachten zijn bij onderzoek door diverse specialisten, de huisarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ernstige afwijkingen van het bewegingsapparaat naar voren gekomen. Ook was er geen indicatie voor een multidisciplinair revalidatietraject bij Winnock. Appellant gebruikt alleen nog lichte pijnmedicatie in de vorm van paracetamol. Verder lijdt appellant aan COPD, waarvoor hij medicatie gebruikt. De verzekeringsarts B&B merkt op dat het bij COPD te overwegen is om beperkingen aan te geven voor luchtweg belastende taken, maar gelet op het forse rookgedrag van appellant is het effect daarvan illusoir. In verband met de slijtage aan de rug wordt hij beperkt geacht voor zwaar fysiek werk en zijn beperkingen in de bewegingsmogelijkheden en belastbaarheid voor appellant aangenomen. Wat betreft de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant niet voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden. De in beroep ingebrachte medische informatie ziet niet op de datum in geding, maar op de situatie erna. Verder onderschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose somatische symptoomstoornis niet, gelet op haar eigen onderzoeksbevindingen, die van de primaire arts en de informatie van de huisarts. Ook wordt geen aanleiding gezien om op de datum in geding uit te gaan van slaapproblemen. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de inhoudelijke beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Tot slot heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv zijn klachten en beperkingen heeft onderschat. Hij heeft ernstige rugklachten, schouderklachten, nekklachten, linkerarm- en linkerbeenklachten en hij heeft last van hoofdpijn, slapeloosheid, vermoeidheid en COPD-klachten. Hierdoor is hij verdergaand beperkt voor tillen, dragen, duwen, trekken, buigen, bukken, reiken, torderen, knielen of hurken en boven schouderhoogte werkzaam zijn. De klachten zijn niet correct vertaald naar beperkingen in de FML. Verder stelt appellant dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn slaapstoornis. Uit het verslag van Winnock van 9 oktober 2019 volgt dat appellant in zijn beleving slecht slaapt. De slaapproblemen heeft appellant ook vermeld bij de (verzekerings)artsen van het Uwv. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, is de medische informatie van de longarts en de KNO-arts wel relevant voor de datum in geding. Appellant stelt dat vanwege de slaapproblemen met recuperatiebehoefte een urenbeperking van maximaal twee uur per dag en 10 uur per week moet worden aangenomen vanwege de rustbehoefte overdag. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het verslag van neuroloog Stalpers van 10 januari 2020, het verslag van arts geneeskunde Perquin van 20 november 2019, het verslag van Winnock Zorg, de radiologische bevindingen van de Baskent Universiteit, de brief van de longarts van 1 juni 2022 en de brief van KNO-arts Wouters van 2 mei 2022. Uit deze medische informatie blijkt volgens appellant dat sprake is van objectiveerbare afwijkingen die zijn klachten aannemelijk maken. Verder stelt de rechtbank ten onrechte dat een door een specialist gestelde diagnose niet noodzakelijk doorslaggevend is. Appellant is meermaals gezien door het Rughuis en op basis daarvan is de diagnose somatische symptoomstoornis vastgesteld.
Appellant stelt dat hij met de ingebrachte medische informatie voldoende twijfel heeft gezaaid aan het onderzoek van het Uwv en hij verzoekt de Raad een onafhankelijke verzekeringsarts en arbeidsdeskundige opdracht te geven voor een deskundigenoordeel.
Omdat de klachten van appellant niet correct vertaald zijn naar de FML, is hij niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. In deze functies moet hij te lang zitten,
te lang staan, te veel lopen en worden de beperkingen overschreden.