ECLI:NL:CRVB:2023:1674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling en intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. B.B.A. Willering, advocaat van appellante, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2020. Tijdens de zitting op 20 april 2022 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Steenman. Na de zitting heeft het Uwv op 12 december 2022 volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, waarna mr. Willering op 6 januari 2023 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, met name artikel 8:75a en artikel 8:108, die betrekking hebben op de proceskostenveroordeling bij intrekking van het beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, aangezien het bestuursorgaan volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 4.542,-, bestaande uit kosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de Raad heeft de beslissing genomen om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, die zich voor vergoeding van de griffierechten rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.