ECLI:NL:CRVB:2023:1673
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De appellante was van mening dat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was, maar het Uwv had vastgesteld dat dit niet het geval was. In een eerdere tussenuitspraak was geoordeeld dat het medische onderzoek niet volledig en zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met een geregistreerd verzekeringsarts. Dit gebrek is hersteld door een nieuw onderzoek, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep de appellante op 16 november 2022 heeft onderzocht. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerder ingenomen medisch standpunt te herzien en dat de beperkingen van de appellante niet waren onderschat.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aandacht heeft besteed aan de lichamelijke en psychische klachten van de appellante. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd en het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering per 14 november 2019. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 2.929,50 bedragen, inclusief het griffierecht.