ECLI:NL:CRVB:2023:1661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/2038 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv. Appellant, die eerder als hoofdagent bij de politie werkte, had zich ziekgemeld met nekklachten en ontving vanaf 2002 een WAO-uitkering. In 2017 heeft het Uwv de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, wat appellant betwistte. De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant, die lijdt aan een depressie en slaapproblemen. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, wat resulteerde in een verhoging van de WAO-uitkering naar 55 tot 65% per 11 januari 2017.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op basis van de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2021, waarin rekening was gehouden met de psychische klachten van appellant. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellant. De argumenten van appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn, werden niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22 2038 WAO

Datum uitspraak: 24 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2022, 21/1265 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als hoofdagent bij de politie voor 36 uur per week. Op 23 november 2001 heeft appellant zich ziekgemeld met nekklachten na een sportincident op het werk. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 22 november 2002 een
WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Op 1 september 2010 is appellant gaan werken als veiligheidsdeskundige. Na beëindiging van dit dienstverband heeft appellant naast zijn WAO-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit deze werkloosheidssituatie heeft appellant zich op 14 januari 2015 ziekgemeld. Bij besluit van 23 maart 2017, gehandhaafd bij besluit van 26 september 2017, heeft het Uwv met ingang van 11 januari 2017 de WAO-uitkering herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
2. In de beroepsprocedure tegen het besluit van 26 september 2017 heeft de rechtbank
W.A.F. Sondermeijer, psychiater, als deskundige te benoemd. Deze psychiater heeft bij rapport van 4 november 2019 geconcludeerd dat appellant op de datum in geding van
11 januari 2017 een depressie had waardoor hij niet in staat was om te werken. De psychiater heeft niet kunnen instemmen met de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 4 september 2017, die aan het besluit ten grondslag ligt. Bij uitspraak van 15 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 september 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat de psychiater inzichtelijk en consistent heeft gemotiveerd dat bij appellant sprake is van een ernstige psychische stoornis, een depressie, en dat de psychiater inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij appellant sprake is van slaapproblemen, die voortkomen uit de depressie, wat leidt tot concentratie- en geheugenproblemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit van 26 september 2017 niet gebaseerd is op een juiste medische grondslag, omdat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de diagnose depressie en de daarbij horende slaapproblemen. De rechtbank heeft de deskundige niet gevolgd in zijn conclusie dat appellant geen arbeidsmogelijkheden zou hebben, omdat deze conclusie onvoldoende is onderbouwd. Onder verwijzing naar artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is niet gebleken appellant psychisch niet zelfredzaam is. Uit het dagverhaal van appellant blijkt dat hij zichzelf verzorgt, bezigheden heeft in en rond het huis en wat wandelt.
3. Zowel appellant als het Uwv hebben berust in de uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2021. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 15 maart 2021 de belastbaarheid van appellant opnieuw vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met beperkingen voortvloeiend uit de diagnose depressie met slaapproblemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 22 maart 2021 een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden zijn toegevoegd. Met deze aangepaste FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie van de zes geduide functies laten vervallen en op basis van de overgebleven drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,08%. Bij besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant per 11 januari 2017 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De grond dat appellant niet kan werken omdat psychiater Sondermeijer een duidelijke stoornis heeft vastgesteld en heeft geconcludeerd dat hij op 11 januari 2017 niet kon werken, slaagt niet. Bij uitspraak van 15 januari 2021 heeft de rechtbank de conclusie van de deskundige dat appellant niet kan werken, niet gevolgd. Deze uitspraak is in rechte komen vast te staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 maart 2021 uitvoering gegeven aan de uitspraak van 15 januari 2021 door een aangepaste FML vast te stellen, waarin rekening is gehouden met de diagnose depressie en daarbij passende slaapproblemen, De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende uitgelegd waarom hij beperkingen heeft aangenomen en welke beperkingen dat zijn.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar het rapport van 4 november 2019 van psychiater Sondermeijer, herhaald dat hij gelet op zijn klachten niet kan werken en volledig arbeidsongeschikt is. In de aangepaste FML van 22 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Ook moet een urenbeperking worden vastgesteld vanwege zijn energiegebrek.
5.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
6. De Raad oordeelt als volgt.
6.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht met ingang van 11 januari 2017 heeft gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Het gaat daarbij om de vraag
of het Uwv ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank bij de uitspraak van 15 januari 2021 met de aangepaste FML van 22 maart 2021 in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen als gevolg van de bij appellant bestaande depressie en slaapproblematiek.
6.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de grond dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft niet kan slagen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Er bestaat geen aanleiding anders te oordelen. Bovendien heeft de rechtbank in de eerdere uitspraak van 15 januari 2021 de conclusie van de deskundige niet gevolgd dat bij appellant sprake is van geen benutbare mogelijkheden en daartegen heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.
6.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het rapport van de psychiater voldoende heeft gemotiveerd tot welke aanvullende beperkingen de depressie met slaapproblematiek moet leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de aangepaste FML van 22 maart 2021 in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de conclusie van de psychiater dat bij appellant sprake is van een depressie met een daaruit voortkomende slaapproblematiek. In het rapport van 15 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de primaire verzekeringsarts bij het vaststellen van de beperkingen is uitgegaan van stemmingsklachten respectievelijk een dysthyme stoornis, een PTSS na een status na CVA. Hoewel beperkingen die voortvloeien uit een dysthyme stoornis respectievelijk uit een depressie veel overeenkomsten kunnen hebben, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de onderzoeksbevindingen en conclusies van de psychiater aanleiding gezien de FML aan te scherpen. Vanwege de depressie en de slaapklachten is appellant aanvullend beperkt geacht op de items herinneren, samenwerken, contacten met patiënten en hulpbehoevenden en voor ’s avonds of ’s nachts werken, of in wisselende of ploegendienst werkzaam zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij voldoende inzichtelijk en gemotiveerd opgemerkt dat als met de beperkingen in de FML van 22 maart 2021 rekening wordt gehouden, er geen aanleiding is voor een aanvullende urenbeperking. Het standpunt van appellant dat het Uwv zijn beperkingen als gevolg van de depressie en slaapproblemen nog altijd heeft onderschat, is niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Er bestaan dan ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellant.
6.4.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
6.5.
De overwegingen in 6.2 tot en met 6.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) I. Gök