ECLI:NL:CRVB:2023:1658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich op 26 oktober 2017 ziekgemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste functie en heeft hem functies aangeboden die hij zou kunnen vervullen. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de conclusies van het Uwv te betwisten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende medische informatie heeft overgelegd en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige beoordelingen door het Uwv adequaat zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan op 24 augustus 2023.