ECLI:NL:CRVB:2023:1653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/2733 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om re-integratie in eigen functie van ambtenaar wegens ongeschiktheid door ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een ambtenaar die zijn verzoek om re-integratie in zijn eigen functie had ingediend. De appellant, werkzaam bij het Defensie Ondersteuningscommando, had zich op 8 november 2019 ziekgemeld en was sindsdien niet in staat geacht om zijn werkzaamheden te hervatten. De commandant had op 3 mei 2021 het verzoek om re-integratie afgewezen, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 juli 2023, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W.M. Soentjes, en de commandant werd vertegenwoordigd door meerdere advocaten.

De Raad oordeelde dat de commandant zich terecht op het standpunt had gesteld dat de appellant medisch gezien niet in staat was om te re-integreren in zijn eigen functie. De adviezen van de bedrijfsarts, die de appellant als ongeschikt voor zijn functie beschouwde, werden door de Raad als voldoende onderbouwd beschouwd. De appellant had geen medische gegevens overgelegd die de bevindingen van de bedrijfsarts konden weerleggen. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2733 WAD
Datum uitspraak: 25 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022, 22/1209 WAD (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de commandant Defensie Ondersteuningscommando (commandant)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 3 mei 2021 heeft de commandant het verzoek van appellant om te mogen re-integreren in de eigen functie afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de commandant is met een besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.W.M. Soentjes, advocaat, hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan verschenen, bijgestaan door mr. Soentjes. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Lamberti, mr. A.C. Beck en L. Jans.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Deze zaak gaat uitsluitend om de vraag of terecht is geweigerd appellant te laten re-integreren in zijn eigen functie van [naam functie] .
Inleiding
1.1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2. Appellant is aangesteld bij het burgerpersoneel van defensie en werkzaam bij het [naam onderdeel] in de functie van [naam functie] . Op 8 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld als gevolg van lichamelijke medische klachten.
1.3. In februari 2020 heeft appellant in het kader van de re-integratie op de eigen afdeling een beperkt aantal uren gewerkt. De bedrijfsarts achtte op 7 februari 2020 door de Coronacrisis inzet op het werk of re-integratie vooralsnog geen optie. Vanaf september 2020 tot in maart 2021 waren er geen of nauwelijks benutbare mogelijkheden. In januari 2021 heeft appellant ingestemd met het “Plan van Aanpak Spoor 2, Spoor 3 of ABP”. In maart 2021 adviseerde de bedrijfsarts dat appellant kan re-integreren voor 2x2 uur per week. Er werd een tijdelijke werkplek gevonden bij de [afdeling] van het [naam onderdeel], waar appellant kon starten met re-integreren met als doel het opbouwen van arbeidsritme. Appellant heeft echter laten weten om medische redenen niet te kunnen starten met reintegreren. Op 8 april 2021 heeft de bedrijfsarts appellant linkszijdig beperkt geacht en rechtszijdig wel belastbaar geacht voor aangepast werk. Hij adviseerde re-integratie in aangepast werk en de urenbelasting uit te breiden naar 3x2 uur per week.
1.4. Op de verzoeken van appellant van 20 april 2021 en 22 april 2021 om te mogen reintegreren in de eigen functie is door de commandant bij een besluit van 3 mei 2021 afwijzend beslist. De commandant heeft daarbij de bedrijfsarts gevolgd die op 8 april 2021 adviseerde dat appellant zijn re-integratiewerkzaamheden in het aangepaste werk (bij de cliënten [afdeling]) moet voortzetten, zoals nadien ook is bevestigd in het functie geschiktheids advies van 6 september 2021.
1.3. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aan appellant bij besluit van 25 april 2022 met ingang van 5 november 2021 een loongerelateerde uitkering in verband met de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.4. Het tegen het besluit van 3 mei 2021 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.5. De commandant heeft bij besluit van 31 mei 2022 appellant wegens ongeschiktheid om arbeid te verrichten op grond van artikel 121, eerste lid, onder f van het BARD ontslag verleend met ingang van 1 september 2022.
Uitspraak van de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank vindt dat uit de adviezen van de bedrijfsarts voldoende blijkt dat appellant niet in staat is om zijn eigen werk, al dan niet aangepast, door ongeschiktheid als gevolg van ziekte te verrichten. Medische gegevens op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de bevindingen van de bedrijfsarts zijn door appellant niet ingediend. De rechtbank oordeelt dat de commandant zich op grond van de stukken op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant medisch gezien niet in staat kon worden geacht te re-integreren in zijn eigen, al dan niet aangepaste, functie.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Anders dan namens de commandant is aangevoerd kunnen het toekennen van een uitkering op grond van de Wet WIA en het ontslagbesluit niet leiden tot de conclusie dat appellant geen procesbelang meer zou hebben bij de beoordeling van het hoger beroep. Appellant heeft tegen beide besluiten rechtsmiddelen aangewend. De rechtsgevolgen van die besluiten staan dan ook nog niet vast.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op alle gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het in navolging van de bedrijfsarts, en bevestigd in het belastbaarheidsonderzoek van Ergatis, door de commandant ingenomen standpunt als onjuist moet worden aangemerkt. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. In het arbeidsdeskundig rapport is uitgebreid stilgestaan bij de werkzaamheden die behoren tot de functie van [naam functie] . Zo zijn voor het uitvoeren van een groot deel van de functie beide handen nodig en ondervindt appellant juist daarin fysieke beperkingen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt