In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieambtenaar, appellant, tegen de afwijzing van zijn verzoek om een waarnemingstoelage. De korpschef van politie had op 14 september 2021 het verzoek van appellant om toekenning van een waarnemingstoelage afgewezen, wat na bezwaar door de korpschef werd gehandhaafd. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 juli 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een collega. De korpschef werd vertegenwoordigd door twee advocaten.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 1 april 2019 tot 15 maart 2021 werkzaamheden heeft verricht die overeenkomen met een hoger gewaardeerde functie, namelijk die van FILO CTER, en dat deze werkzaamheden in opdracht van het bevoegd gezag zijn uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de korpschef de toekenning van de waarnemingstoelage niet had mogen weigeren. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de waarnemingstoelage toe te kennen aan appellant. Tevens is de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.542,- bedragen, en het griffierecht van € 458,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toekenning van waarnemingstoelagen aan ambtenaren die tijdelijk hogere functies vervullen, en bevestigt dat de korpschef in dit geval niet in redelijkheid kon weigeren om de waarnemingstoelage toe te kennen.