ECLI:NL:CRVB:2023:165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22 / 1118 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling tijdelijke tewerkstelling en herplaatsing van een ambtenaar bij de politie na ziekte

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de tijdelijke tewerkstelling en herplaatsing van appellante, een ambtenaar bij de politie, beoordeeld. Appellante is sinds 15 januari 1999 werkzaam bij de politie en heeft zich op 21 april 2016 ziek gemeld. De korpschef heeft haar tijdelijk tewerkgesteld in een andere functie vanwege haar ziekte, wat appellante betwist. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld. De Raad oordeelt dat de tijdelijke tewerkstelling en herplaatsing op goede gronden berusten. Appellante is geschikt voor de functie en er is geen sprake van demotie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet is benadeeld door de gang van zaken rondom haar herplaatsing. De Raad wijst erop dat de korpschef niet verplicht was om appellante bij het herplaatsingsvoorstel te betrekken, en dat de functie van [functie 1] passend is voor appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

22/1118 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 maart 2022, 21/1991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de Raad de tijdelijke tewerkstelling van appellante vanaf 3 april 2020 in de functie van [functie 1] , basisteam [locatie basisteam] . Daarnaast beoordeelt de Raad de herplaatsing van appellante vanaf 1 juni 2020, daarna gewijzigd in 1 augustus 2020, in deze functie voor 27 uur per week. De tijdelijke tewerkstelling en de herplaatsing is het gevolg van ziekte van appellante waardoor zij niet kan terugkeren in haar eigen functie. Appellante is het niet eens met de tijdelijke tewerkstelling en met de herplaatsing.
1.1. De korpschef is met het bestreden besluit van 21 januari 2021 op de bezwaren van appellante ingegaan, maar bij de tijdelijke tewerkstelling en de herplaatsing gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
1.3. Namens appellante heeft mr. H. Giard, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Namens appellante zijn nog nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op zitting behandeld op 15 december 2022. Appellante is verschenen samen met mr. Giard. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Aarts, [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

Achtergrond
2.1.
Appellante is vanaf 15 januari 1999 werkzaam bij de politie. Zij is met ingang van 1 juli 2016 in het kader van de reorganisatie van de nationale politie geplaatst in de functie van [functie 2] , gewaardeerd op salarisschaal 5, bij de eenheid [eenheid] , Dienst [dienst] , met als plaats van tewerkstelling het bureau aan de [adres] . Dit is de maatgevende functie.
2.2.
Op 21 april 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met klachten die verband houden met haar werk.
2.3.
Met het besluit van 31 mei 2018 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, omdat zij op 2 mei 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
De besluiten van de korpschef
2.4.
Met het besluit van 8 april 2020 (besluit 1) heeft de korpschef appellante tijdelijke tewerkgesteld voor de periode van 3 april 2020 tot en met uiterlijk 27 november 2020 bij de afdeling [afdeling] Basisteam [locatie basisteam] in de functie van [functie 1] , met plaats van tewerkstelling [adres].
2.5.
Met zijn brief van 8 april 2020 heeft de korpschef appellante geïnformeerd dat hij voornemens is haar te herplaatsen in de functie van [functie 1] , basisteam [locatie basisteam] , District [district] , eenheid [eenheid] voor 27 uur per week. Appellante heeft hierop haar zienswijze gegeven.
2.6.
Met het besluit van 11 mei 2020, gewijzigd bij besluit van 30 juli 2020, (samen besluit 2) heeft de korpschef appellante met ingang van 1 juni 2020, later gewijzigd in 1 augustus 2020 herplaatst overeenkomstig zijn voornemen als weergegeven in 2.5.
2.7.
De korpschef heeft de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De korpschef is van mening dat de werkzaamheden verbonden aan de functie van [functie 1] passend zijn voor appellante. De korpschef verwijst daarbij ook naar het herplaatsingsvoorstel en het besluit daarop van de herplaatsingscommissie (hpc) van 24 maart 2020. De korpschef heeft er begrip voor dat plaatsing in deze functie niet de voorkeur van appellante heeft. Dit neemt echter niet weg dat de werkzaamheden berekend zijn op de krachten en bekwaamheden van appellante en daarmee passend zijn. De maatgevende functie en de functie waarop appellante wordt herplaatst zijn beide gewaardeerd op het niveau van salarisschaal 5, zodat van een demotie geen sprake is. De feitelijke werkzaamheden zijn weliswaar anders, maar de korpschef wijst erop dat appellante in haar belangstellingsregistratie die is opgenomen in het herplaatsingsadvies van 1 december 2015 in het kader van de reorganisatie driemaal de voorkeur heeft uitgesproken voor de functie van [functie 1] .
De korpschef is het eens met appellante dat vanaf het begin het re-integratieproces niet adequaat is opgepakt en dat de organisatie steken heeft laten vallen. Dat betekent echter niet dat appellante de functie van [functie 1] niet hoeft te aanvaarden, aldus de korpschef. Appellante heeft niet onderbouwd dat er redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard zijn die aanvaarding van deze functie in de weg zouden staan. De korpschef wijst erop dat de visie van de ambtenaar wel moet worden betrokken in het re-integratieproces, maar instemming van de ambtenaar bij het bepalen van welke arbeid passend is, is niet vereist.

Uitspraak van de rechtbank

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat appellante niet is betrokken bij de totstandkoming van het herplaatsingsvoorstel van 24 maart 2020. Dat zij hierop heeft mogen reageren, vindt de rechtbank onvoldoende. De korpschef wist namelijk dat appellante het niet eens was met een plaatsing op de functie van [functie 1] . Daarom had van hem mogen worden verwacht dat hij met appellante hierover in gesprek zou gaan.
De korpschef en appellante zijn het erover eens dat de maatgevende functie voor haar geen passende functie is. Daarnaast zijn de korpschef en appellante het erover eens dat de functie van [functie 1] in medisch en arbeidskundig opzicht voor appellante een passende functie is. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of de aanvaarding van deze functie om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van appellante kan worden gevergd. De rechtbank oordeelt dat er geen redenen zijn dat appellante op 1 augustus 2020 de functie [functie 1] niet had hoeven te aanvaarden. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voor haar in die functie geen werkzaamheden waren. Appellante wilde haar herplaatsingsstatus behouden en daarom wilde zij niet in de functie van [functie 1] geplaatst worden. De rechtbank oordeelt dat dit geen geldige reden is om deze functie niet te aanvaarden.
Dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen passeert de rechtbank, omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. De rechtbank weegt daarbij mee dat de functie van Medewerker Intelligence die betrokkene graag wil, gewaardeerd wordt op het niveau van salarisschaal 6. Alleen al om die reden is die functie niet in rechte afdwingbaar.

Beoordeling door de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de tijdelijke tewerkstelling en de plaatsing van betrokkene juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bespreking beroepsgronden door de rechtbank
5.1.
Appellante voert aan dat de rechtbank niet op alle aangevoerde gronden is ingegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] hoeft de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan. Dit heeft de rechtbank in haar uitspraak gedaan.
Toepassing artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [2]
5.2.1.
Appellante voert aan dat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb niet had mogen toepassen, waar de rechtbank tegelijkertijd oordeelt dat het herplaatsingsonderzoek onzorgvuldig was. De korpschef wist dat dat appellante het niet eens zou zijn met de plaatsing. Niet kan worden volgehouden dat het aannemelijk is dat appellante niet is benadeeld door het bestreden besluit, aldus appellante.
5.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad is het met de rechtbank en partijen eens dat het re-integratieproces van appellante vanaf het begin niet adequaat is opgepakt en dat de politieorganisatie steken heeft laten vallen. Appellante is onvoldoende betrokken bij haar herplaatsing. Dit betekent echter niet dat de functie van [functie 1] , zoals hierna in 5.3.2 uiteen wordt gezet, niet passend is. Dat er mogelijk andere functies ook passend zijn, is daarbij niet belangrijk omdat betrokkene geen afdwingbare aanspraak kan maken op een andere functie. Daarom is niet aannemelijk dat appellante door de handelwijze van de korpschef benadeeld is. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.
De herplaatsing vanaf 1 augustus 2020
5.3.1.
In de kern voert appellante aan dat de herplaatsing vanaf 1 augustus 2020 in de functie van [functie 1] geen stand kan houden omdat de functie qua krachten en bekwaamheden niet aansluit en aanvaarding van de functie niet van haar kan worden verlangd om redenen van lichamelijke, geestelijke en/of sociale aard. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante een rapport van 5 maart 2021 van BirdView (rapport) overgelegd. De Raad volgt appellante niet in haar betoog.
5.3.2.
Partijen zijn het erover eens dat appellante in lichamelijk opzicht in staat is de functie [functie 1] te vervullen. Ook zijn partijen het erover eens dat appellante deze functie vanuit arbeidskundig perspectief, dus wat betreft krachten en bekwaamheden, in staat is te vervullen. Het rapport dat door betrokkene is overgelegd, is opgemaakt naar aanleiding van de ziekmelding van appellante per 8 januari 2021. Het rapport gaat dus over een nieuwe ziekmelding. Het rapport ziet ook niet op de datum dat appellante geplaatst is in de functie. Daarom kan het rapport niet gebruikt worden om de stelling van appellante te onderbouwen dat de functie in geestelijk opzicht niet passend is.
Er zijn ook geen redenen dat van appellante wegens omstandigheden van sociale aard niet kan worden verlangd de functie te aanvaarden. Dat appellante niet op deze functie geplaatst wilde worden omdat zij dit ervaart als een demotie, betekent niet dat de korpschef betrokkene niet op deze functie had mogen plaatsen. Daarbij is van belang dat de functie waarop appellante is geplaatst dezelfde salarisschaal heeft als de maatgevende functie.
De tijdelijke tewerkstelling vanaf 3 april 2020
5.4.
Appellante voert tegen de tijdelijke tewerkstelling geen aparte beroepsgronden aan. Dit betekent dat de Raad deze tijdelijke tewerkstelling verder niet behoeft te bespreken. De tijdelijke tewerkstelling blijft daarom in stand.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de tijdelijke tewerkstelling en de herplaatsing in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.2.
Appellante krijgt daarom het griffierecht in hoger beroep niet terug. Zij krijgt in hoger beroep ook geen vergoeding van haar proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en [naam 1] C. Boeree en [naam 1] C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

1.CRvB 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746.
2.Artikel 6:22 van de Awb luidt: Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.