In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor woningaanpassingen ongegrond had verklaard. De aanvraag was ingediend op 11 april 2019 op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had de aanvraag op 21 mei 2019 afgewezen, en dit besluit was later in stand gehouden na een beslissing op bezwaar op 27 augustus 2019.
Tijdens de zitting op 14 september 2022 is appellant niet verschenen, terwijl het college vertegenwoordigd was door M.L. Brouwer, L. Roemers en mr. B.H. Nijland. Het onderzoek werd geschorst om het college de gelegenheid te geven nader onderzoek te verrichten. Het college heeft vervolgens op 2 februari 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het de eerdere afwijzing handhaafde, met als argument dat appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting volgens artikel 2.3.8 van de Wmo 2015.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de gewenste maatwerkvoorzieningen. Appellant is niet verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken en heeft geen contact opgenomen met het college. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op een maatwerkvoorziening niet kon worden vastgesteld, en verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2023 ongegrond. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college moet het griffierecht van appellant vergoeden.