ECLI:NL:CRVB:2023:1644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
21/1005 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor woningaanpassingen en medewerkingsverplichting in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor woningaanpassingen ongegrond had verklaard. De aanvraag was ingediend op 11 april 2019 op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had de aanvraag op 21 mei 2019 afgewezen, en dit besluit was later in stand gehouden na een beslissing op bezwaar op 27 augustus 2019.

Tijdens de zitting op 14 september 2022 is appellant niet verschenen, terwijl het college vertegenwoordigd was door M.L. Brouwer, L. Roemers en mr. B.H. Nijland. Het onderzoek werd geschorst om het college de gelegenheid te geven nader onderzoek te verrichten. Het college heeft vervolgens op 2 februari 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het de eerdere afwijzing handhaafde, met als argument dat appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting volgens artikel 2.3.8 van de Wmo 2015.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de gewenste maatwerkvoorzieningen. Appellant is niet verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken en heeft geen contact opgenomen met het college. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op een maatwerkvoorziening niet kon worden vastgesteld, en verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2023 ongegrond. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college moet het griffierecht van appellant vergoeden.

Uitspraak

21 1005 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2021, 19/1884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 23 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Appellant is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Brouwer, L. Roemers en mr. B.H. Nijland.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten. Het college heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en daartoe nadere stukken ingediend.
Het college heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft hier door middel van diverse brieven op gereageerd.
Het college heeft op verzoek van de Raad op de brieven van appellant gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is ter zitting aan de orde gesteld op 12 juli 2023. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Op 11 april 2019 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een maatwerkvoorziening in de vorm van diverse aanpassingen in zijn woning. Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Na schorsing van het onderzoek heeft het college een besluit van 2 februari 2023 genomen. Bij dit besluit heeft het college het bestreden besluit vervangen en de weigering van de maatwerkvoorziening in de vorm van diverse woningaanpassingen gehandhaafd. Het college heeft hieraan – onder meer – ten grondslag gelegd dat appellant geen medewerking heeft verleend in de zin van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015, waardoor het recht op een maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld.
3.3.
Appellant kan zich niet vinden in het besluit van 2 februari 2023.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft het bestreden besluit vervangen door het besluit van 2 februari 2023. Dat betekent dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard, dat besluit moet worden vernietigd en dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, eveneens moeten worden vernietigd.
4.2.
Het besluit van 2 februari 2023 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.3.
Over het besluit van 2 februari 2023 wordt het volgende overwogen. De Raad volgt het college in het standpunt dat appellant geen medewerking heeft verleend in de zin van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015. Het college heeft inzichtelijk gemotiveerd op welke wijze meermaals is getracht met appellant in overleg te treden over de vraag welke maatwerkvoorzieningen nog door appellant worden gewenst en over de mate waarin en de wijze waarop de gewenste voorzieningen binnen de kaders van de Wmo 2015 kunnen worden gerealiseerd. Het college heeft appellant bij brieven van 6 oktober 2022 en 11 oktober 2022 uitgenodigd voor een gesprek. Appellant is, deels met voorafgaande kennisgeving, niet op deze afspraken verschenen. Bij brief van 22 november 2022 heeft het college appellant opnieuw voor een afspraak uitgenodigd. Het college heeft te kennen gegeven dat deze brief op dezelfde dag door een medewerker van de gemeente persoonlijk op het adres van appellant is bezorgd. Appellant is zonder voorafgaande kennisgeving niet op de afspraak verschenen en heeft geen contact met het college gezocht voor het maken van een nieuwe afspraak. De Raad merkt ten slotte op dat appellant ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdens de behandeling ter zitting van de Raad op 14 september 2022 en/of 12 juli 2023 een toelichting te geven op de gewenste maatwerkvoorzieningen. Al met al heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende medewerkingsverplichting en dat het recht op een maatwerkvoorziening hierdoor niet kon worden vastgesteld. Het college heeft daarom de afwijzing van de aanvraag van appellant op deze grond in stand mogen laten.
4.4.
Gelet op wat is overwogen onder 4.3 zal de Raad het beroep tegen het besluit van 2 februari 2023 ongegrond verklaren.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2023 ongegrond;
  • bepaalt dat het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.C. van Bentum