In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die eerder als assistent filiaalmanager werkte, had zich ziekgemeld met pijnklachten door hypermobiliteit en fibromyalgie. De Raad heeft de deskundige, L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de belastbaarheid van appellante op de relevante data gelijk was en dat de door het Uwv vastgestelde FML niet volledig was. De Raad volgde het advies van de deskundige en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, evenals een ZW-uitkering na haar ziekmelding in mei 2020. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de besluiten van het Uwv in eerste instantie ongegrond had verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.440,50 bedroegen, en het griffierecht van € 464,-.