ECLI:NL:CRVB:2023:1636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/1234 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziekengeld en geschiktheid functies na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als bouwkundig tekenaar werkzaam was, had zich op 17 februari 2020 ziek gemeld vanwege psychische klachten na een auto-ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar later vastgesteld dat zij per 18 januari 2021 weer arbeidsgeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat er meer beperkingen waren dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen en dat er een urenbeperking in acht genomen had moeten worden. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Uitspraak

22.1234 ZW

Datum uitspraak: 21 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2022, 21/3802 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Het onderzoek is heropend.
De Raad heeft het Uwv verzocht te reageren op de door appellante ingediende stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een rapport van 1 februari 2023 overgelegd. Appellante heeft hierop een reactie ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een tweede zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als bouwkundig tekenaar. Op 17 februari 2020 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten als gevolg van een auto-ongeval. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 5 januari 2021 gezien. Deze arts heeft appellante per 18 januari 2021 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 13 januari 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 18 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 79,20% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 8 mei 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit wat appellante in beroep heeft aangevoerd niet volgt dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante per 8 mei 2021. Voor zover appellante met verwijzing naar het advies van haar behandelaar van TIM heeft betoogd dat zij op 8 mei 2021 volledig arbeidsongeschikt was, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 mei 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake was van een dermate ernstige psychiatrische stoornis dat gesproken kan worden van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellante door vast te stellen dat zij is aangewezen op relatief eenvoudig en voorspelbaar werk, waarbij ze niet flexibel hoeft in te spelen op wisselende omstandigheden of taken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de beperkingen van appellante door vast te stellen dat zij is aangewezen op werk waarin zij niet veelvuldig wordt gestoord of onderbroken, geen veelvuldige productiepieken hoeft te hanteren, geen conflicten in persoon hoeft te hanteren en geen leidinggevende verantwoordelijkheden heeft. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat indien de werkzaamheden hieraan voldoen, appellante niet mentaal wordt overvraagd of overprikkeld. Wat betreft het betoog van appellante dat een urenbeperking aangenomen moet worden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 mei 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat geen reden bestaat voor een urenbeperking omdat appellante niet voldoet aan de criteria van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het rapport van TIM van 28 januari 2021 al in bezwaar is meegenomen in de herbeoordeling. Wat betreft de brief
van de psycholoog van PsyQ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat deze brief geen wezenlijk ander beeld geeft van de medische situatie op de datum in geding of de daaruit voortkomende beperkingen. Wat betreft het rapport werk en inkomen en de adviesbrief arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat deze stukken arbeids-medische beoordelingen betreffen in een ander kader dan de ZW en zien op een latere datum dan 8 mei 2021. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motiveringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen worden gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat sprake is van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen, herhaald. Met name had, gelet op haar energetische beperkingen, een urenbeperking in acht moeten worden genomen. Appellante heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de rapporten van de neuroloog van 11 februari en 26 juli 2019. Daar heeft zij aan toegevoegd dat in het rapport van 30 augustus 2021 van een verzekeringsarts van de gemeente wel een urenbeperking is aangenomen, terwijl appellante na 5 januari 2021 niet meer door een verzekeringsarts is gezien. Verder heeft appellante een rapport van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 8 augustus 2022 overgelegd. Appellante heeft aangevoerd dat daaruit blijkt dat appellante kampt met angst- en stemmingsklachten. Daarnaast had de rechtbank een deskundige moeten inschakelen omdat appellante voldoende twijfel heeft gezaaid aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, kennis genomen van de informatie van de behandelend sector en appellante tijdens een spreekuur onderzocht. Daarbij heeft hij zijn aandacht met name gevestigd op de geclaimde klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht, kennisgenomen van de door appellante overgelegde medische informatie en hij is bij de telefonische hoorzitting aanwezig geweest. Wat appellante in de (hoger)beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt daarnaast overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 31 mei 2021, 26 oktober 2021, 24 januari 2022 en 1 februari 2023 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de in 4.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat in de FML van 16 maart 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
4.4.
In hoger beroep heeft appellante nieuwe medische stukken ingediend. Wat appellante onder verwijzing naar deze stukken heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 februari 2023 toegelicht dat de neuroloog de afwezigheid van niet-aangeboren hersenletsel heeft bevestigd. Er zijn geen duidelijke hersenschade of neurologische afwijkingen geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de neuroloog de klachten daarom als postcommotioneel onderhouden door psychische problematiek heeft geduid en dat dat in lijn is met de bevindingen van het NPO. Hij heeft overtuigend gemotiveerd dat geen concrete cognitieve afwijkingen geobjectiveerd kunnen worden. FortaGroep bevestigt de aanwezigheid van het verstoorde psychische evenwicht/stemmingsstoornis (PTSS) en duidt de aanhoudende lichamelijke klachten in het kader van een psychische stoornis (somatische symptoomstoornis). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat bij het opstellen van de belastbaarheid per de datum in geding in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezigheid van de genoemde psychopathologie en de subjectieve cognitieve klachten. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 februari 2023 dat de rapporten waarnaar appellante heeft verwezen, geen aanwijzingen bevatten dat zij vanwege concentratie- en geheugenproblemen meer beperkingen heeft op persoonlijk functioneren dan in de FML zijn opgenomen. Volgens de FML is appellante aangewezen op mentaal licht belastende arbeid op regelmatige werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 mei 2021 ook overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking, omdat geen sprake is van een aandoening die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt. Uit de rapporten waar appellante naar verwijst, blijkt ook niet van een zodanige aandoening. Dat volgens een verzekeringsarts van de gemeente voor appellante wel een urenbeperking geldt, doet hier niet aan af, reeds niet omdat uit de rapportage van deze verzekeringsarts niet blijkt wat de medische grondslag hiervoor is.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen, afgewezen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat bij deze uitkomst geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi