ECLI:NL:CRVB:2023:1635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/2412 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich op 11 september 2018 ziek gemeld met angstklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant 20,04% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad volgde de argumenten van appellant niet, die stelde dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren en dat er voldoende mogelijkheden waren voor kortdurende werkonderbrekingen in geval van paniekaanvallen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2412 WIA
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2022, 21/587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 29 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juli 2023. Appellant en mr. Van de Griek hebben door middel van een beeld/belverbinding deelgenomen aan de zitting. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellant met ingang van 8 september 2020 een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht een WIA-uitkering aan appellant heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor ongeveer 30 uur per week. Op 11 september 2018 heeft hij zich ziek gemeld met angstklachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis van deze functies vastgesteld dat appellant 20,04% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 29 september 2020 geweigerd appellant met ingang van 8 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellant juist zijn neergelegd in de FML van 9 september 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmanloon en de maatmanomvang van appellant aangepast en heeft daarnaast geconcludeerd dat enkele geselecteerde functies niet passend zijn. Op basis van een nieuwe functieselectie heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 15,96%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft, heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt dat appellant geen recht heeft op WIA-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft erop gewezen dat de primaire arts appellant beperkt heeft geacht in het persoonlijk en sociaal functioneren waaronder het omgaan met onvoorspelbaarheden in het werk, intensieve contacten met klanten/patiënten/hulpbehoevenden en conflicthantering. Ook is werken in een drukke omgeving, waarbij appellant zich niet kan afsluiten van visuele en auditieve prikkels, minder geschikt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in bezwaar ingegaan op de geclaimde aanvullende beperkingen maar heeft geen medische reden gezien om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft opgemerkt dat bij de eerdere Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) door de verzekeringsarts werd gesteld dat appellant aangewezen is op een WSW-achtige werkomgeving, waarbij hij af en toe 15 minuten op adem kan komen in een frequentie van ongeveer vijf keer per week. Bij de WIA-beoordeling heeft de arbeidsdeskundige hierover overlegd met de primaire arts waarbij de arts heeft aangegeven dat appellant het werk in geval van opkomende paniekaanvallen kortdurend, ongeveer 15 minuten, zo’n tweemaal per dag moet kunnen neerleggen. Verder heeft de arts aangegeven dat appellant is aangewezen op voorspelbaar en stressarm werk maar dat hiervoor reeds voldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Volgens de arts is dit realiseerbaar in een normale arbeidsomgeving waardoor een WSW-achtige werkomgeving voor appellant niet nodig is. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over dit punt overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.1.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de artsen van het Uwv hiermee voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat de in de FML van 9 september 2020 neergelegde belastbaarheid van appellant juist is. Dat appellant zwaardere beperkingen zegt te hebben, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet alleen wat appellant ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Omdat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de FML, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een medisch deskundige te benoemen.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML, door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 15 maart 2021 en 21 mei 2021 voldoende is gemotiveerd dat appellant de geselecteerde functies kan uitvoeren. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat over de mogelijkheid om de werkzaamheden kortdurend neer te kunnen leggen, door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is geconcludeerd dat er naast de pauzes in de functies regelruimte is om dit buiten de pauzes ook te kunnen doen. Er is namelijk geen sprake van gedwongen productie, zoals werk aan een lopende band of chauffeurswerk.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat hierin onvoldoende op zijn gronden is ingegaan. Verder heeft hij aangevoerd dat hij door de paniekaanvallen meer beperkt is en dat door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd waarom hij – anders dan bij de EZWb nog werd aangenomen – niet meer is aangewezen op werk in een WSW-achtige omgeving. Ook heeft appellant gesteld dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn en dat onvoldoende is gemotiveerd dat hij in deze functies het werk bij een opkomende paniekaanval neer kan leggen. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht een deskundige in te schakelen

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en aan de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De stelling van appellant dat hij in verband met zijn paniekaanvallen meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, volgt de Raad niet. Appellant heeft op de spreekuren van 7 september 2020 en 3 maart 2021 tegenover de (verzekerings-)artsen van het Uwv aangegeven dat hij in verband met de coronacrisis weinig buiten de deur komt en weinig sociale contacten heeft. Op dit moment is tweemaal per dag zonder duidelijk uitlokkend moment sprake van een paniekaanval. Normaal gesproken zijn drukke plekken met veel mensen een duidelijk uitlokkende factor. Appellant vermijdt dat soort plekken dan ook het liefst. Op het moment dat appellant een paniekaanval heeft, zoekt hij een rustige plek voor zichzelf en daarna voelt appellant zich vermoeid. De door de (verzekerings-)artsen van het Uwv in verband met de paniekaanvallen voor appellant aangenomen beperkingen zijn navolgbaar gemotiveerd, daaronder begrepen de beperking dat appellant het werk twee keer per dag kortdurend (zo’n 15 minuten) moet kunnen neerleggen in geval van een optredende paniekaanval. Dat dit enkel in een WSW-achtige werkomgeving kan worden gerealiseerd, wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep navolgbaar is toegelicht dat de geselecteerde functies voldoende mogelijkheid bieden voor een kortdurende werkonderbreking in geval van een opkomende paniekaanval.
4.5.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.