ECLI:NL:CRVB:2023:1635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich op 11 september 2018 ziek gemeld met angstklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant 20,04% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad volgde de argumenten van appellant niet, die stelde dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren en dat er voldoende mogelijkheden waren voor kortdurende werkonderbrekingen in geval van paniekaanvallen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.