ECLI:NL:CRVB:2023:1622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
21/2269 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van hogere inkomsten uit arbeidsongeschiktheidsuitkering en partneralimentatie

Deze zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft op 14 juli 2020 besloten de bijstand van appellante in te trekken, omdat haar inkomsten uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering en partneralimentatie hoger waren dan de geldende bijstandsnorm. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college handhaafde de intrekking in een bestreden besluit van 26 november 2020. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 mei 2023 heeft appellante, via videobellen, haar standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. S.J. de Wit. De Raad heeft de zaak gelijktijdig behandeld met twee andere zaken van appellante, maar deze hoger beroepen zijn na de zitting ingetrokken.

In de beoordeling van het hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat appellante sinds 26 september 2017 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW) en daarnaast een WIA-uitkering van het Uwv. Appellante ontving ook partneralimentatie, die soms via het LBIO werd geïnd. Het college heeft op basis van de door appellante verstrekte inkomensgegevens vastgesteld dat haar inkomen vanaf januari 2020 de bijstandsnorm overschreed. Appellante betwistte dit, met de stelling dat de partneralimentatie niet altijd structureel werd betaald en dat zij regelmatig een inkomen onder bijstandsniveau had. De Raad oordeelt echter dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellante de berekeningen van het college niet heeft betwist en haar gevoel niet overeenkomt met de feiten. De rechtbank heeft de intrekking van de bijstand terecht in stand gelaten, en het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

21 2269 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2021, 20/5954, 20/5983 en 21/57 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 22 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 14 juli 2020 heeft het college de bijstand van appellante op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking van de bijstand gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken 21/2267 en 21/2268 van appellante, behandeld op een zitting van 30 mei 2023. Appellante en mr. Berkouwer hebben door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J. de Wit. De hoger beroepen in de zaken 21/2267 en 21/2268 zijn na de zitting ingetrokken.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Deze zaak gaat over de intrekking van het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2020. Volgens het college waren de inkomsten van appellante uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering en partneralimentatie vanaf die datum hoger dan de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm. Appellante is het niet eens met de intrekking van de bijstand en heeft aangevoerd dat de partneralimentatie niet structureel werd betaald en dat zij het gevoel heeft dat zij regelmatig een inkomen onder bijstandsniveau had. In hoger beroep krijgt appellante geen gelijk.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 26 september 2017 bijstand op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Appellante ontving daarnaast van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering), aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Tevens ontving appellante partneralimentatie, soms na tussenkomst van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).
1.2.
Appellante heeft maandelijks informatie verschaft over de ontvangen partneralimentatie en uitkering van het Uwv. Het college heeft op basis van de door appellante verstrekte inkomensgegevens over de maanden vanaf januari 2020 geen bijstand uitbetaald.
1.3.
Bij besluit van 14 juli 2020, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is het college vervolgens ook tot intrekking van het recht op bijstand overgegaan. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de inkomsten van appellante vanaf 1 januari 2020 hoger waren dan de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college heeft gewacht met de intrekking van de bijstand met ingang van 1 januari 2020 totdat duidelijk is geworden dat de alimentatie via het LBIO ook elke maand betaalbaar is gesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de intrekking van de bijstand juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de intrekking van de bijstand in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het gevoel heeft dat zij regelmatig een inkomen onder bijstandsniveau had. Zij ontving de partneralimentatie niet of niet altijd op hetzelfde moment in de maand. Hierdoor ontstonden bij haar spanningen. Daarom mocht het college de bijstand niet intrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat appellante vanaf 1 januari 2020 een inkomen had dat hoger was dan de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm. Appellante heeft deze berekening niet betwist. Zij heeft de inkomensgegevens waarop het college zich heeft gebaseerd en op grond waarvan de bijstand niet tot uitbetaling is gekomen zelf aangeleverd. Haar gevoel klopt dus niet met de feiten. In wat appellante heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het college de bijstand niet heeft mogen intrekken. Hierbij wordt voorts nog aangetekend dat het college de bijstand na ontvangst van de inkomensgegevens niet heeft uitbetaald en het college heeft gewacht met de intrekking totdat duidelijk is geworden dat de alimentatie via het LBIO ook elke maand betaalbaar is gesteld.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand met ingang van 1 januari 2020 in stand blijft.
5.2.
Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) O.N. Haafkes