ECLI:NL:CRVB:2023:1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/1427 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, die diverse gezondheidsklachten heeft, stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante op de datum van haar aanvraag, 2 april 2019, wel degelijk arbeidsvermogen had. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad volgde de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante voldoende basale werknemersvaardigheden had en in staat was om instructies te begrijpen en afspraken na te komen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand had gelaten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsvermogen is gebaseerd op zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig onderzoek. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te werken, en dat de ondersteuning die zij ontving niet betekende dat zij niet belastbaar was. De uitspraak bevestigt dat de criteria voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering strikt zijn en dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van arbeidsongeschiktheid bij de aanvrager ligt.

Uitspraak

22/1427 WAJONG
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 maart 2022, 20/1523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 20 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 30 april 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft verweer gevoerd en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2023. Voor appellante is mr. Gans verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikt zij niet (duurzaam) over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] , heeft met een door het Uwv op 2 april 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij heeft zij melding gemaakt van vermoeidheidsklachten, schildklierkanker, rugklachten, paniekaanvallen, stemmingswisselingen, hyperventilatie, slapeloosheid, nachtmerries, een depressieve stoornis matig/ernstig en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van haar huisarts van 14 juni 2010, 26 maart 2011 en 26 maart 2019 en van GZ-psycholoog M. van Aken. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geconcludeerd dat appellante wel arbeidsvermogen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft, voor zover thans nog van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig zijn geweest. Ook is voldoende gemotiveerd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afgeweken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts.
2.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooral van belang geacht dat appellante, weliswaar met hulp, in staat is om als alleenstaande moeder een gezin van drie kinderen draaiende te houden en daarbij afspraken na te komen. De angst- en paniekaanvallen werken niet dermate ontwrichtend dat zij niet meer alleen voor haar gezin kan zorgen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat zij in staat wordt geacht om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en zij in staat is om afspraken met de werkgever na te komen. Daarbij is betrokken dat appellante in het verleden regulier onderwijs heeft gevolgd en een aantal diploma’s heeft behaald. Ze heeft een rijbewijs en is/was in staat om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen. Ook heeft ze diverse kortdurende baantjes gehad, waarbij ze in staat was om instructies te begrijpen en afspraken met een werkgever na te komen. Tevens wordt appellante in staat geacht een taak in een organisatie uit te voeren, bijvoorbeeld de taak van “Scannen” (1502). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, toegelicht dat de begeleidingsbehoefte van appellante geen invloed heeft op het kunnen verrichten van een taak in een arbeidsorganisatie. Het betreft namelijk begeleiding
richtingwerk en geen begeleiding
ophet werk.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de arts bezwaar en beroep geen informatie bij de behandelende sector heeft opgevraagd. Verder is het gewijzigd standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar dat appellante wel arbeidsvermogen heeft, onvoldoende gemotiveerd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als zij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB) heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als zij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
Het Uwv heeft aan de weigering van de Wajong-uitkering ten grondslag gelegd dat appellante op 2 april 2019, de datum waarop de aanvraag is ontvangen, arbeidsvermogen had.
4.5.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of is voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie
,niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.6.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de arts bezwaar en beroep in de bezwaarfase heeft nagelaten nadere informatie in te winnen bij haar behandelaars. Uit het dossier blijkt dat de verzekeringsarts informatie heeft opgevraagd en verkregen van GZ-psycholoog M. van Aken. De arts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd en verkregen van de internist R. Tummers. Daarnaast was informatie beschikbaar van de huisarts van appellante en van een assistent chirurgie. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie bij behandelaars heeft opgevraagd, is dus onjuist. Appellante heeft verder niet onderbouwd welke medische informatie van behandelaars over de situatie van appellante op de datum in geding ontbreekt.
4.7.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet vier uur per dag belastbaar is en niet gedurende één uur aaneengesloten kan werken vanwege haar psychische klachten, haar vermoeidheidsklachten en vanwege een schildklieraandoening waarvoor zij een behandeling dient te ondergaan.
4.7.2.
De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante ten minste vier uur per dag (al dan niet over de dag verdeeld) belastbaar is. Dat blijkt reeds uit het feit dat appellante, weliswaar met hulp en begeleiding, als alleenstaande ouder de dagelijks zorg draagt voor het huishouden en een gezin met drie jonge kinderen. Verder blijkt uit de medische stukken niet dat de angst- en paniekaanvallen dermate frequent en ontwrichtend zijn dat deze in de weg staan aan een arbeidsbelasting van tenminste vier uur per dag. Uit de informatie van de internist Tummers blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de instelling met betrekking tot het schildklierhormoon op de datum in geding adequaat was. De informatie van Tummers die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, bevat geen andere informatie dan al bekend was. Ook uit deze informatie blijkt dat appellante behoudens een eenmalige afwijking in november 2019 goed ingesteld is geweest. De internist vermeldt verder dat bij geen verstoring van de energiehuishouding verwacht in verband met de instelling van het schildklierhormoon. Appellante voert verder tevergeefs aan dat zij vanwege het volgen van schematherapie niet tenminste vier uur per dag belastbaar was. Uit de brief van de PsyQ van 2 september 2020 blijkt dat deze therapie pas begin 2020 dus ruim na de datum in geding is aangevangen.
4.7.3.
Appellante heeft erop gewezen dat zij haar zorgtaken in het gezin alleen kan uitvoeren met intensieve ondersteuning en begeleiding. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante voor vier uur per week thuishulp vanuit de WMO heeft en twee maal per week ambulante hulp krijgt van het Leger des Heils. Daarnaast krijgt appellante psychische hulp vanuit onder andere Met GGZ, hulp van de huisarts vanwege haar medische klachten en springt haar moeder af en toe bij. Hoewel dit om niet geringe hulp en ondersteuning gaat, blijkt daaruit ook dat appellante er de meeste tijd alleen voorstaat in haar gezin. De intensieve ondersteuning en begeleiding vormt dan ook geen aanwijzing dat appellante niet tenminste vier uur per dag belastbaar is.
4.7.4.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante een voldoende mate van zelfstandigheid en geen cognitieve stoornissen die maken dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende een uur. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat dit standpunt van de verzekeringsarts onjuist is. De mate van begeleiding van appellante is niet zodanig dat daaruit blijkt dat zij niet tenminste gedurende een uur aaneengesloten kan werken.
4.7.5.
Dat appellante naast haar zorgtaken in het gezin niet in staat is vier uur per dag te werken, zoals zij stelt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze belasting wegens zorgtaken dient bij de beoordeling of appellante tenminste voor 4 uur per dag belastbaar is in de zin van artikel 1a, eerste lid, van het SB buiten beschouwing te blijven. Voor zover de mogelijkheid voor appellante om te gaan werken vanwege haar zorgtaken in gezin wordt beperkt, doet dat er namelijk niet aan af dat zij tenminste voor vier uur per dag belastbaar is.
4.8.
Appellante heeft aangevoerd dat zij vanwege gedragsproblemen niet beschikt over werknemersvaardigheden. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Uit de medische stukken blijkt niet dat er bij appellante gedragsproblemen zijn vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er medisch gezien geen redenen zijn om geen basale werknemersvaardigheden aan te nemen. Dee arbeidsdeskundige bezwaar en beroep leidt uit het feit dat appellante onderwijs heeft gevolgd en kortdurende baantjes heeft gehad, af dat zij in staat is om instructies te begrijpen en afspraken na te komen. Appellante heeft deze beoordeling onvoldoende bestreden.
4.9.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren vanwege haar begeleidingsbehoefte. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan appellante werken in een arbeidsorganisatie als ze in een vertrouwde groep mensen kan werken en kan terugvallen op een collega/leidinggevende wanneer de stress/angst bij haar oploopt. Verder vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep het aangewezen dat appellante wordt begeleid richting werk door iemand die kennis heeft van angststoornissen. Dergelijke vorm van begeleiding staat er niet aan in de weg dat appellante in staat moet worden geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij slechts kan werken indien zij intensiever wordt begeleid dan waar het Uwv vanuit is gegaan.
4.10.
Appellante heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij in afwijking van de primaire verzekeringsarts tot de conclusie komt dat appellante wel beschikt over arbeidsvermogen op de datum in geding. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de verzekeringsarts was er bij appellante vanaf 2012 sprake van marginaal arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderbouwd dat appellante, ondanks haar psychische beperkingen en haar schildklieraandoening, op de datum in geding niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, van het SB. Zoals hierboven is uiteengezet heeft de rechtbank deze onderbouwing terecht voldoende gevonden.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 2 april 2019 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.