In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, die diverse gezondheidsklachten heeft, stelde dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante op de datum van haar aanvraag, 2 april 2019, wel degelijk arbeidsvermogen had. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad volgde de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante voldoende basale werknemersvaardigheden had en in staat was om instructies te begrijpen en afspraken na te komen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand had gelaten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsvermogen is gebaseerd op zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig onderzoek. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te werken, en dat de ondersteuning die zij ontving niet betekende dat zij niet belastbaar was. De uitspraak bevestigt dat de criteria voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering strikt zijn en dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van arbeidsongeschiktheid bij de aanvrager ligt.