ECLI:NL:CRVB:2023:1591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
21/1465 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-vervolguitkering te beëindigen. Appellante, die sinds 2010 met verschillende klachten kampt, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid op 13 augustus 2019 minder dan 35% was. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv voldoende informatie had verzameld.

Tijdens de zitting op 6 juli 2023 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen. De Raad heeft overwogen dat appellante geen toestemming had gegeven om haar medische gegevens met haar ex-werkgever te delen, wat leidde tot een beperking in de motivering van het oordeel. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep, die voornamelijk een herhaling waren van eerdere stellingen, niet gevolgd. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.

De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.1465 WIA

Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2021, 20/1173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[bedrijf] te Velsen-Noord (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever heeft te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen.
Appellante heeft desgevraagd geen toestemming gegeven haar medische gegevens aan de
ex-werkgever ter kennisname te brengen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. De ex-werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische
gegevens bevatten ter kennisname van werkgever te brengen. Gelet hierop zal de Raad de motivering van het oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
1.2.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker voor ongeveer 38 uur per week. Op 4 februari 2010 heeft zij zich ziek gemeld met verschillende klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 24 mei 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 59%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 24 maart 2013 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
1.3.
Naar aanleiding van een melding verslechterde gezondheid door appellante, heeft een herbeoordeling door het Uwv plaatsgevonden. In dit kader heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts en is onderzoek verricht door een arbeidsdeskundige. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2019. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 12 juni 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 13 augustus 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 februari 2020, een gewijzigde FML van 7 februari 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 februari 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft het standpunt van appellante, dat niet de nodige informatie is opgevraagd en het bestreden besluit als gevolg daarvan is gebaseerd op onvolledige informatie, niet gevolgd. Zowel in de primaire fase als in bezwaar is medische informatie opgevraagd bij de huisarts. Ook heeft appellante zelf informatie overgelegd. De informatie van de huisarts, waarbij ook informatie van behandelend specialisten is gevoegd, bevat informatie over appellante vanaf 2009. Ook de sociale problemen en persoonlijk omstandigheden van appellante worden daarin benoemd. De arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de informatie in de medische beoordeling betrokken, zodat de grond dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellante die zij al sinds 2010 ervaart, niet slaagt. Eiseres heeft niet gespecificeerd welke medische informatie ten onrechte door het Uwv niet in de besluitvorming is betrokken. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De belastbaarheid van appellante is inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd in de medische rapporten. De klachten die appellante ervaart zijn erkend en daarvoor zijn, voor zover noodzakelijk, beperkingen opgenomen in de FML. Omdat er geen twijfel aan is aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 februari 2019 heeft de rechtbank wat betreft de arbeidskundige beoordeling geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij is al sinds lange tijd bekend met een scala aan ernstige psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft deze klachten ten onrechte gebagatelliseerd. In verband met haar psychische klachten heeft zij nooit goed op werkplekken kunnen functioneren. Het Uwv heeft nooit een deskundige ingeschakeld om de klachten verder te laten beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGAvervolguitkering van appellante heeft beëindigd vanaf 13 augustus 2019.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Ook in hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie ingediend of gespecificeerd welke medische informatie volgens haar ontbreekt. Er is daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de – onder 2 weergegeven – overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.L.K. Dagmar