ECLI:NL:CRVB:2023:159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
21/1994 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen opschorting AIO-aanvulling na intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021. De appellant, die sinds 7 februari 2019 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontving, werd geconfronteerd met een opschorting van deze uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege het niet aanleveren van bankafschriften. De Svb had appellant herhaaldelijk verzocht om deze documenten te verstrekken, maar hij heeft hier niet op gereageerd. Uiteindelijk heeft de Svb op 22 september 2020 het recht op AIO-aanvulling opgeschort, wat leidde tot een bezwaar van appellant op 1 oktober 2020. De Svb verklaarde de bezwaren ongegrond en introk de AIO-aanvulling per 7 februari 2019, wat appellant niet heeft aangevochten.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de besluiten van 2 december 2020, die de intrekking van de AIO-aanvulling bevestigden. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing bevestigd, oordelend dat het bestreden besluit voor appellant geen feitelijke betekenis meer had, aangezien de intrekking van de AIO-aanvulling in rechte vaststond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

21.1994 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, 20/6275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 januari 2023
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: J. Oosterveen
Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving sinds 7 februari 2019 in aanvulling op zijn AOW-pensioen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor een alleenstaande.
2. Naar aanleiding van een hercontrole heeft de Svb vastgesteld dat appellant nog een spaarrekening op zijn naam heeft staan. Bij brief van 27 juli 2020 heeft de Svb appellant verzocht om vóór 27 augustus 2020 alle bankafschriften over de periode februari 2019 tot en met juli 2020 te verstrekken. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
3. Bij brief van 28 augustus 2020 heeft de Svb appellant opnieuw verzocht de gevraagde bankafschriften over te leggen, nu vóór 16 september 2020. Hierbij heeft de Svb vermeld dat de betaling van de AIO-aanvulling kan stoppen indien hij niet reageert. Ook nu heeft appellant de gevraagde stukken niet verstrekt.
4. Bij besluit van 22 september 2020 heeft de Svb het recht van appellant op AIO-aanvulling opgeschort vanaf oktober 2020.
5. Tegen het besluit van 22 september 2020 heeft appellant op 1 oktober 2020 bezwaar gemaakt en bankafschriften over de periode juli 2019 tot en met 6 april 2020 verstrekt. Appellant heeft toegelicht dat hij heeft gespaard voor zijn zoon en dat het saldo hem toekomt.
6. Bij besluit van 30 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren ongegrond verklaard. Volgens de Svb is de opschorting terecht omdat appellant de gevraagde bankafschriften niet heeft verstrekt binnen de in de brieven van 27 juli 2020 en 28 augustus 2020 gestelde termijn.
7. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft de Svb appellant nogmaals verzocht om vóór 12 november 2020 de ontbrekende bankafschriften over de periode februari 2019 tot en met juli 2020 toe te sturen. Verder is appellant verzocht om aan te tonen dat hij niet over het vermogen op de spaarrekening kan of kon beschikken. Appellant heeft de gevraagde informatie niet verstrekt.
8. Bij besluiten van 2 december 2020 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 7 februari 2019 ingetrokken en AIO-aanvulling teruggevorderd tot een bedrag van € 5.147,22. Volgens de Svb is uit het onderzoek gebleken dat appellant vermogen tot zijn beschikking heeft of heeft gehad in de vorm van een banksaldo. Omdat appellant de gevraagde informatie niet heeft verstrekt kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. Appellant heeft tegen de besluiten van 2 december 2020 geen bezwaar gemaakt.
9. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant tegen de besluiten van 2 december 2020 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Appellant heeft volgens de rechtbank daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld kan zijn beroepschrift tegen het bestreden besluit niet ook worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de besluiten van 2 december 2020, alleen al omdat het beroepschrift dateert van vóór die besluiten.
10. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit, waarbij de opschorting van de AIO-aanvulling met ingang van oktober 2020 is gehandhaafd, heeft voor appellant geen feitelijke betekenis meer, omdat de intrekking van de AIO-aanvulling vanaf deze maand in rechte vaststaat door de besluiten van 2 december 2020. Appellant heeft ook in hoger beroep betoogd dat het beroep tegen het opschortingsbesluit tevens had moeten worden opgevat als een bezwaarschrift tegen het intrekkingsbesluit. Deze stelling houdt geen stand, alleen al omdat die stelling niet nader is onderbouwd.
11. Het hoger beroep slaagt dus niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Oosterveen (getekend) A.M. Overbeeke