ECLI:NL:CRVB:2023:1588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
22/3873
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft appellant, na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, meer dan elf jaar gewacht met het aanvragen van zijn AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hem een AOW-pensioen toegekend met terugwerkende kracht van één jaar, ingaande op 1 december 2019. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Svb terecht de toekenning van het AOW-pensioen heeft beperkt tot één jaar terugwerkende kracht. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat het pensioen met een langere terugwerkende kracht wordt toegekend. Appellant had de mogelijkheid om eerder een aanvraag in te dienen, maar heeft dit nagelaten. De Raad wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij appellant ligt, ook al was hij in de veronderstelling dat zijn AOW-pensioen via het ABP-pensioen liep.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Svb niet verplicht was om appellant te informeren over zijn mogelijke rechten. De Raad merkt op dat de situatie van appellant, hoewel hij persoonlijke omstandigheden aanvoert, niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een bijzonder geval. De beslissing van de Svb om de terugwerkende kracht te beperken tot één jaar wordt derhalve bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3873 AOW
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 november 2022, 21/5710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 3 februari 2021 heeft de Svb aan appellant met één jaar terugwerkende kracht per 1 december 2019 een AOW-pensioen [1] toegekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit) bij de toekenning met een terugwerkende kracht van één jaar gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J. Heek, rechtsbijstandverlener, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft ruim elf jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een AOWpensioen aangevraagd. De Svb heeft terecht met één jaar terugwerkende kracht een AOW-pensioen toegekend. De Raad oordeelt dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW, dat rechtvaardigt dat het ouderdomspensioen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 3 november 2009 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op 27 januari 2021 heeft appellant een AOW-pensioen aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2021 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 december 2019 een AOW-pensioen toegekend. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend. Omdat appellant in december 2020 het eerste contact met de Svb heeft gehad over de aanvraag van zijn AOW-pensioen, heeft de Svb vanaf dat moment één jaar terugwerkende kracht toegepast.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 3 februari 2021 bezwaar gemaakt op het punt van de ingangsdatum. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank vindt dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat het ouderdomspensioen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend. Dat appellant dacht dat zijn AOWpensioen via het ABP liep en dat zijn inkomen nagenoeg niet veranderde na zijn ontslag bij de Koninklijke Marine (KM), waardoor er geen aanleiding bestond om contact met de Svb op te nemen, komt volgens de rechtbank voor rekening en risico van appellant. Ook van nalatigheid van de kant van de Svb is niet gebleken. De Svb heeft in 2009, 2014 en 2015 brieven en herinneringen aan appellant gestuurd. Niet is gebleken dat appellant door de ziekte van zijn vrouw niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen of te laten indienen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant vindt dat in zijn geval sprake is van een bijzonder geval om met een langere terugwerkende kracht dan één jaar een pensioen toe te kennen. Daarbij heeft hij gewezen op zijn bijzondere situatie. Appellant is op 54-jarige leeftijd met functioneel leeftijdsontslag gegaan bij de KM en vanaf die tijd ontvangt hij een ABP-pensioen. Daarnaast is hij altijd blijven werken. Na zijn functioneel leeftijdsontslag is appellant niet in inkomen achteruit gegaan, waardoor hij niet was gealarmeerd. Door zijn werk op zee was appellant vaak maandenlang van huis was. Hij bewaarde zijn correspondentie goed en heeft zijn belangen laten behartigen door een belastingconsulent. De consulent was evenmin van het niet ontvangen van AOW-pensioen op de hoogte. Mogelijk is correspondentie van de Svb aan de aandacht van appellant ontsnapt, omdat zijn echtgenote vanaf juli 2014 ernstig ziek was en zij in juni 2015 is overleden. Ter zitting heeft appellant in aanvulling hierop gesteld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Svb de brieven heeft verzonden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit om toekenning van het AOW-pensioen per 1 december 2019 terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
In geschil is of de rechtbank met juistheid het standpunt van de Svb heeft gevolgd dat de toekenning van het ouderdomspensioen terecht is beperkt tot een terugwerkende kracht van één jaar. In het bijzonder is daarbij in geschil of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, tweede volzin, van de AOW.
4.4.
Volgens de in de rechtspraak [2] aanvaarde uitleg van de Svb is onder meer sprake van een bijzonder geval:
  • indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
  • indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was.
Een dergelijk geval kan zich voordoen als de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene redelijkerwijs niet aan die voorlichting had hoeven twijfelen.
4.5.
Ook naar het oordeel van de Raad maakt de situatie van appellant niet dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, tweede volzin, van de AOW. De Raad kan zich vinden in wat de rechtbank heeft overwogen en komt op grond van deze overwegingen tot hetzelfde oordeel. Niet is gebleken dat appellant niet in staat was tijdig een aanvraag te doen. Ook is geen sprake van onbekendheid van rechten. Dat appellant in de veronderstelling was dat het AOW-pensioen bij zijn ABP-pensioen was inbegrepen en dat ook zijn belastingconsulent niet op de hoogte was van het niet ontvangen van het AOWpensioen, dient voor risico van appellant te komen. Verder is de te late aanvraag niet een aantoonbaar gevolg van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de Svb. Daarbij merkt de Raad nog op dat, anders dan appellant meent, op de Svb geen rechtsplicht rust om appellant te informeren over zijn mogelijke rechten. [3] In dat kader is dan ook niet relevant of de Svb al dan niet aannemelijk kan maken dat aan appellant brieven zijn verzonden ter bevordering van de aanvraag van het AOW-pensioen.
4.6.
Wanneer sprake is van een bijzonder geval, dient de Svb te beoordelen of zij gebruik maakt van de bevoegdheid het pensioen met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. De Svb kan van deze bevoegdheid gebruik maken wanneer het van hardheid zou getuigen te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. De vraag of sprake is van hardheid komt dan ook eerst aan de orde wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval. Daarvan is in dit geval geen sprake. Aan die vraag is de Svb dan ook terecht niet toegekomen
.
4.7.
Ten overvloede merkt de Raad op dat de Svb op zitting heeft toegelicht dat vanaf maart 2023 nieuw beleid geldt maar dat de uitkomst onder het nieuwe beleid niet anders wordt. De Raad sluit zich daarbij aan.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de Svb terecht met één jaar terugwerkende kracht per 1 december 2019 een AOWpensioen aan appellant heeft toegekend.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum

BIJLAGE

ALGEMENE OUDERDOMSWET
Artikel 16
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan de eerste dag van de twaalfde maand vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend of vóór de dag waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.

Voetnoten

1.Een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1480.