ECLI:NL:CRVB:2023:1578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22/3415 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziekmeldde met psychische klachten. Appellante betwistte de medische beoordeling van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld, en vroeg om inschakeling van een deskundige. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat het verzoek om een onafhankelijke deskundige terecht was afgewezen. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat appellante haar standpunt niet voldoende had onderbouwd met medische stukken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing bij het betwisten van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22.3415 WIA

Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2022, 21/1389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Namens appellante heeft mr. Hoogeveen via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als receptioniste voor gemiddeld 18,78 uur per week via [bedrijf] . Op 29 januari 2018 heeft appellante zich ziekgemeld met psychische klachten.
1.2.
In het kader van een zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 23 oktober 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 december 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 januari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 16 december 2019 heeft het Uwv de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 januari 2020 afgewezen, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 13 december 2019 en 16 december 2019. Bij besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 december 2019 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en bepaald dat de Ziektewet-uitkering doorloopt tot 22 januari 2020, de maximale termijn van 104 weken. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 december 2019 ongegrond verklaard, met als (gewijzigde) grondslag dat appellante weliswaar de maximale termijn van 104 weken heeft doorlopen maar per 23 januari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen, voor zover hier relevant, rapporten van 6 oktober 2020 en 16 februari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een FML van 23 oktober 2020, en rapporten van 27 oktober 2020 en 23 februari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat wat betreft het item ‘verdelen van de aandacht’ geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft verder in de door appellante aangevoerde gronden en de rapporten van het Expertise Instituut geen grond gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte is uitgegaan van een urenbeperking van gemiddeld 30 uur per week (met een maximum van 32 uur). De rechtbank heeft, omdat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, het verzoek om een onafhankelijk deskundige in te schakelen afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust, omdat de geselecteerde functies passen binnen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde medische urenbeperking.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar informatie van 4 november 2019 van haar behandelend psychiater en het in de bezwaarprocedure ingediende rapport van 4 januari 2021 van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort van het Expertise Instituut, herhaald dat in de FML van 23 oktober 2020 een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen van vier uur per dag en twintig uur per week. Deze informatie vormt volgens appellante in ieder geval op zichzelf al aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Appellante verzoekt de Raad dan ook om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van 28 april 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en van 24 mei 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 januari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de verzekeringsartsen een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen. Deze grond is een herhaling van wat zij in beroep en bezwaar heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante heeft haar standpunt dat sprake moet zijn van een verdergaande urenbeperking in hoger beroep niet onderbouwd met medische stukken. Omdat (ook) de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen reden om een deskundige te benoemen.
4.5.1.
Appellante lijkt in hoger beroep (ook) te betogen dat bij de rechtbank reeds op grond van het feit dat zij een expertise van een onafhankelijke verzekeringsarts en informatie van haar behandelend psychiater heeft ingediend met daarin een andere visie op de aan te nemen urenbeperking, twijfel had moeten ontstaan aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, en dat de rechtbank reeds daarom al een deskundige had moeten benoemen. Dat standpunt wordt niet gevolgd.
4.5.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. In deze uitspraak heeft de Raad onder 7.1 en 7.2 overwogen dat een betrokkene door zijn gemotiveerde betwisting van wat is geconcludeerd over zijn mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid twijfel kan doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Als twijfel aan de juistheid van de beoordeling – na een eventuele reactie van het Uwv – niet bij de bestuursrechter wordt weggenomen, kan daarin reden bestaan dat de bestuursrechter een (medisch) deskundige benoemt. Bij afwijzing van het verzoek om een deskundige in te schakelen moet de bestuursrechter motiveren waarom hij zich op basis van de door partijen ingebrachte medische informatie voldoende in staat acht het tussen hen bestaande geschil te beslechten.
4.5.3.
De rechtbank heeft deze rechtspraak juist toegepast. De rechtbank heeft beoordeeld of het expertiserapport van Van Amelsfoort en de informatie van de behandelend psychiater twijfel hebben doen ontstaan aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft gemotiveerd geoordeeld dat die twijfel er niet is, welk oordeel in 4.3 is onderschreven. De rechtbank heeft dan ook het verzoek om inschakeling van een deskundige kunnen afwijzen.
4.6.
Tot slot wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap