ECLI:NL:CRVB:2023:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
21/3715 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak over arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv. Appellant had zich ziekgemeld op 28 september 2015 en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering beëindigd per 13 januari 2021. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beoordeling onvoldoende gemotiveerd was. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de urenbeperking niet voldoende was onderbouwd, vooral gezien de ernstige vermoeidheidsklachten van appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en stelde vast dat appellant recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 13 januari 2021. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedragen.

Uitspraak

21.3715 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2021, 20/6391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Namens appellant is verschenen mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv vragen gesteld. Het Uwv heeft gereageerd bij brief van 23 maart 2023, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2023. Appellant heeft hierop bij brief van 1 mei 2023 een reactie gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:64,vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker contactcenter voor 32 uur per week. Op 28 september 2015 heeft hij zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellant met ingang van 25 september 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 40,47% en het einde van de loongerelateerde periode op 10 oktober 2018. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 1 november 2020 beëindigd, omdat hij per 5 augustus 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2020
(bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een gewijzigde FML van 19 oktober 2020, rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2020, 3 november 2020 en 19 november 2020 alsmede rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 november 2020 en 24 november 2020 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML, de eerder geselecteerde functies niet passend gevonden voor appellant, maar heeft wel andere geschikte voorbeeldfuncties kunnen vinden die appellant met inachtneming van zijn beperkingen zou kunnen vervullen. Op basis van deze functies blijft appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft de WIA-uitkering, met inachtneming van een uitlooptermijn na aanzegging van de nieuwe functies, beëindigd per
13 januari 2021.
2.1.
Naar aanleiding van het door appellant bij de rechtbank ingediende beroepschrift heeft het Uwv op 28 januari 2021 een nieuwe FML opgesteld waarin een aanvullende beperking is opgenomen. Het Uwv heeft het bestreden besluit gehandhaafd, omdat deze wijziging van de FML geen invloed heeft op de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv geen adequate urenbeperking heeft aangenomen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zijn gemotiveerd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 oktober 2020 bij de onderzoeksgegevens ook de informatie van de internist van 22 juni 2017 opgenomen en betrokken dat appellant voor zijn HIV infectie wordt behandeld met antiretrovirale middelen, dat sprake is van een goede onderdrukking van de virusaanmaak, maar dat de vermoeidheidsklachten blijven bestaan. De vermoeidheidsklachten zijn multifactorieel bepaald, namelijk door de HIV infectie, medicatie, stemming en coping. In zijn beschouwing heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgenomen dat op zichzelf staand de aandoeningen van appellant niet leiden tot een verminderde ureninzetbaarheid, maar dat de combinatie van aandoeningen wel voldoende indicatie geeft om een licht verminderde ureninzetbaarheid per dag aan te nemen. De rechtbank vindt deze conclusie, gelet op de gedingstukken, navolgbaar.
2.3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant in beroep heeft verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts dat ten grondslag heeft gelegen aan de FML van 8 juni 2021. Die FML is vastgesteld naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant. In die FML wordt een verdergaande urenbeperking aangenomen op basis van eveneens de brief van de internist van 22 juni 2017 en de brief van de revalidatiearts van
16 juni 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gegeven geen aanleiding voor twijfel aan het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat in deze procedure ter beoordeling voorligt. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat deze laatste FML is opgesteld voor een andere datum in geding, namelijk 19 april 2021. Bovendien is van belang dat reeds uit de aanvraag – namelijk een melding van toegenomen beperkingen – volgt dat kennelijk niet sprake is van dezelfde medische situatie. Dat de beoordelend verzekeringsarts diens rapport mede op basis van dezelfde informatie van behandelaars heeft opgesteld, maakt dat niet anders.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 januari 2021 is de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorend bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 9 november 2020 geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv geen adequate urenbeperking heeft aangenomen per de datum in geding, 13 januari 2021. Appellant heeft (opnieuw) aandacht gevraagd voor het feit dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2020 een onjuiste weergave bevat van de bevindingen van revalidatiearts Kruitwagen-van Reenen van 16 juni 2017 en internist-infectioloog Mudrikova van 22 juni 2017. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat voor hem eerder, op basis van de FML van 5 september 2017, een urenbeperking gold van maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week, dat in het onderhavige geschil wordt uitgegaan van een beperking tot maximaal 6 uur per dag en maximaal 30 uur per week en dat inmiddels voor hem, naar aanleiding van zijn melding toegenomen arbeidsongeschiktheid, vanaf 19 april 2021, op basis van de FML van 8 juni 2021 een urenbeperking wordt aangenomen van maximaal 5 uur per dag en 22 uur per week. Appellant wordt op basis van deze FML volledig arbeidsongeschikt geacht door het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Bij brief van 24 februari 2023 heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 februari 2023, met daarbij behorend een gewijzigde FML van 9 februari 2023 in geding gebracht, omdat door een omissie een beperking niet in de FML was opgenomen. Uit het eveneens ingezonden rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 februari 2023 blijkt dat deze wijziging van de FML er weliswaar toe leidt dat één van de geselecteerde functies alsnog vervalt, maar dat er nog voldoende passende functies overblijven op basis waarvan appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarom handhaaft het Uwv zijn standpunt.
3.3.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting van 8 maart 2023 geschorst en de gemachtigde van het Uwv in de gelegenheid gesteld om in overleg te treden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over een aantal vraagpunten die bij de Raad zijn gerezen.
3.3.1.
Het gaat daarbij allereerst om de vraag of de verzekeringsarts bezwaar en beroep de volledige brieven van revalidatiearts Kruitwagen van 16 juni 2017 en internist-infectioloog Mudrikova van 22 juni 2017 voor ogen heeft gehad of alleen de samenvatting van deze brieven heeft overgenomen uit een eerder rapport van een andere verzekeringsarts van
5 september 2017. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alleen de samenvatting in aanmerking heeft genomen, maar de volledige onderliggende brieven, rijst de vraag hoe is gewogen dat ook bij een succesvolle antiretrovirale behandeling vermoeidheid een veelvoorkomend probleem is dat zowel kan worden veroorzaakt door de infectie zelf als door de medicatie en dat vermoeidheid, in brede zin, multifactorieel bepaald is en dat hierbij van belang is, zoals revalidatiearts Kruitwagen stelt, ook de stemming een rol speelt, wat met het oog op de psychische problematiek van appellant niet zonder belang lijkt.
3.3.2.
De Raad heeft er verder op gewezen dat in bezwaar de datum van intrekking van de WGA-vervolguitkering is verschoven naar 13 januari 2021 en dat appellant inmiddels vanaf 19 april 2021 een WIA-uitkering ontvangt, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, zodat het feitelijk in dit geding om een periode van drie maanden gaat. Daar komt bij dat in hoger beroep de motivering van het bestreden besluit opnieuw is gewijzigd en dat in deze zaak inmiddels de vierde FML voorligt. In hoger beroep is andermaal een eerder geselecteerde functie vervallen en is de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Dit alles roept bij de Raad de vraag op of het wellicht mogelijk is tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen voor deze beperkte periode. Het Uwv is verzocht deze vraag uitdrukkelijk onder ogen te zien.
3.4.
Bij brief van 23 maart 2023 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2023, zijn standpunt gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport verklaard dat alle aanwezige medische gegevens door hem in de beoordeling zijn meegewogen. Dat de samenvatting daarvan mogelijk kort is doet daar niet aan af. In de gegeven omstandigheden was, gelet op de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid, waarin beperkingen gekozen worden met stappen van 2 uur, een inzetbaarheid van 6 uur per dag in combinatie met de overige beperkingen plausibel. Appellant is ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpt niet zo goed waarom de Raad kennelijk zoveel waarde hecht aan de latere beoordeling naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hij heeft er daarbij op gewezen dat deze beoordeling telefonisch is gedaan en dat hij zijn beoordeling lege artis heeft gedaan. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de situatie van appellant inmiddels kan zijn veranderd omdat hij niet voor niets een toename van zijn arbeidsongeschiktheid claimde.
3.5.
In zijn brief van 1 mei 2023 heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 augustus 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellant per 13 januari 2021 heeft beëindigd.
4.3.
Appellant heeft zowel in beroep als in hoger beroep terecht aandacht gevraagd voor een mogelijke onjuiste c.q. onvolledige weergave van de bevindingen van internist-infectioloog Mudrikova en revalidatiearts Kruitwagen in het rapport van de verzekeringsarts van
5 september 2017, die is overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en de mogelijke gevolgen daarvan voor de beoordeling. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen passage uit het rapport van de verzekeringsarts van 5 september 2017 wordt onder “Info internist d.d. 22-06-2017” vermeld: “Betrokkene wordt voor zijn HIV infectie behandeld met antiretrovirale middelen, er is sprake van een goede onderdrukking van de virusaanmaak. De weerstand blijft hiermee goed. De vermoeidheidsklachten blijven bestaan, deze zijn multifactorieel bepaald (HIV, medicatie, stemming, coping)”. Deze weergave betreft niet een samenvatting van de brief van internist-infectioloog Mudrikova van 22 juni 2017 maar een samenvoeging van de brieven van revalidatiearts Kruitwagen van
16 juni 2017 en internist-infectioloog Mudrikova van 22 juni 2022. Hierdoor is in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvermeld gebleven dat internist-infectioloog Mudrikova in haar brief van 22 juni 2017 uitdrukkelijk heeft vermeld dat ook bij een succesvolle antiretrovirale behandeling vermoeidheid een veel voorkomend probleem is en dat dit zowel kan worden veroorzaakt door de infectie zelf als door de medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapporten niet op dit aspect ingegaan.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 maart 2023 erop gewezen dat hem niet onbekend is dat vermoeidheid multifactorieel kan zijn en dat zowel de gebruikte medicatie als de onderliggende aandoeningen (HIV en depressie) hierin een rol kunnen spelen, maar dat een klacht alleen nooit voldoende is om daarop een urenbeperking op te kunnen baseren. Vermoeidheid kan ook ondervangen worden door mentaal- en/of fysiek lichter werk. Verder speelt het dagverhaal in de afwegingen een rol alsook de objectieve presentatie van appellant. Appellant heeft zelf destijds te kennen gegeven dat hij overdag
1 uur rustte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht een inzetbaarheid van 6 uur per dag plausibel.
4.5.
De Raad acht de urenbeperking van maximaal 6 uur per dag en maximaal 30 uur per week onvoldoende gemotiveerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2020 blijkt dat appellant melding maakte van ernstige vermoeidheidsklachten. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat een klacht alleen nooit voldoende is om een urenbeperking op te baseren, maar juist in het licht van de informatie van internist-infectioloog Mudrikova, waaruit bleek dat ook bij een succesvolle antiretrovirale behandeling vermoeidheid een veel voorkomend probleem is, was er alle reden om bij de vaststelling van de urenbeperking meer rekening te houden met deze ernstige vermoeidheidsklachten.
4.6.
Dat geldt temeer nu bij appellant drie maanden na de datum in geding een urenbeperking is aangenomen van maximaal 6 uur per dag en 22 uur per week. In het rapport van de betreffende verzekeringsarts is de informatie van revalidatiearts Kruitwagen van 16 juni 2022 en internist-infectioloog Mudrikova wél correct weergegeven en op uitdrukkelijk verzoek van appellant nogmaals door de verzekeringsarts bestudeerd en bij de beoordeling betrokken. De betreffende verzekeringsarts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat uit de specialistische informatie van de behandelaars van appellant duidelijk naar voren komt dat appellant energetisch beperkt is en hij heeft op basis van zijn bevindingen een urenbeperking van 6 uur per dag en 22 uur per week aangenomen. Het enkele feit dat deze verzekeringsarts appellant telefonisch heeft gesproken en niet op een spreekuur heeft gezien, doet in het licht van de beschikbare medische informatie aan deze beoordeling niet af.
4.7.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, vernietigd voor zover daarin de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Er is aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat appellant vanaf 13 januari 2021 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep en € 1.674,- in hoger beroep, in totaal € 3.348,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%;
  • stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 januari 2021 vast op 80 tot 100%;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.348,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) K.M. Geerman