ECLI:NL:CRVB:2023:1571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
21/2741 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na beoordeling medische informatie en beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1991, had meerdere keren een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die telkens door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er op basis van de beschikbare medische informatie geen beperkingen waren die een Wajong-uitkering rechtvaardigden. De appellant had psychische klachten, de ziekte van Crohn en rugklachten, maar de rechtbank concludeerde dat deze klachten niet medisch objectiveerbaar waren op het moment dat de appellant achttien jaar oud was of tijdens zijn studie. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de rechtbank juist waren. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere afwijzingen kon onderbouwen. De Raad wees ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijke bedrijfspsychiater in te schakelen af, omdat de beschikbare medische gegevens geen twijfel opriepen aan het oordeel van de verzekeringsarts. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 2741 WAJONG

Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 juni 2021, 20/1721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.C. Rovers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.J. de Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1991 , heeft met een door het Uwv op 8 maart 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 15 juli 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 20 oktober 2016 ontvangen formulier opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. In het kader van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts dossieronderzoek verricht. Het Uwv heeft deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 15 juli 2016. Bij besluit van 11 november 2016 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen.
1.3.
Appellant heeft met een door het Uwv op 2 juli 2019 ontvangen formulier voor de derde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij de aanvraag heeft hij onder andere psychische klachten (PTSS), de ziekte van Crohn en bilaterale spondylolysis vermeld. In het kader van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts dossieronderzoek verricht. Het Uwv heeft deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 15 juli 2016. Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 18 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 29 augustus 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangevoerd dat de stukken die appellant heeft ingebracht vrijwel geheel overeenkomen met dat wat al bekend was bij de aanvraag van 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat appellant in 2008 voor het eerst bij de huisarts is geweest met lage rugklachten. Bij een functieonderzoek in 2009 worden geen afwijkingen gevonden. Verder blijkt dat bij appellant in 2014 bilaterale spondylolysis L5 is vastgesteld met beperkte antelisthesis. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat appellant daarmee geen arbeidsvermogen had. Daarnaast is het ook niet mogelijk om met deze gegevens met terugwerkende kracht na zoveel jaren de belastbaarheid zorgvuldig vast te stellen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerd dat uit de ingebrachte informatie blijkt dat bij appellant sprake is van een voorgeschiedenis met traumatische ervaringen zowel in zijn jeugd als later op 3 december 2011. Maar niet is gebleken dat hij voor 2012-2013 in behandeling is gekomen in verband met een psychische stoornis. Traumatische ervaringen hoeven niet in alle gevallen te leiden tot problemen in het functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overwogen dat appellant ook onderwijs heeft gevolgd en dat de psychische klachten pas reden tot zorg zijn geworden na het schietincident op 3 december 2011. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerd dat de diagnose ziekte van Crohn in 2015 is gesteld. Mogelijk had appellant daarvoor ook al buikklachten, maar aan de hand van de nu voorhanden gegevens kan niet aannemelijk worden gemaakt dat appellant daardoor geen arbeidsvermogen had. Daarbij geldt ook voor deze klachten dat niet met terugwerkende kracht op een zorgvuldige wijze de belastbaarheid kan worden vastgesteld. Op basis van de uitkomsten van zijn onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat er geen reden is om het besluit van 15 juli 2016 te herzien. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om deze conclusie voor onjuist te houden.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2020 gereageerd op de door appellant in beroep ingebrachte informatie, van onder meer de behandelend sector, een verklaring van de directeur van zijn basisschool en een procesverbaal van aangifte. Deze informatie was grotendeels al bekend in bezwaar. Voor wat betreft de psychische klachten komt uit de ingebrachte informatie geen nieuwe informatie naar voren met betrekking tot de aanwezigheid van een geobjectiveerde psychische stoornis of een behandeling rondom het achttiende levensjaar, waaruit blijkt dat sprake is van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment en binnen vijf jaar daarna. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat uit de gedingstukken en uit dat wat ter zitting is besproken blijkt dat appellant opleidingen heeft gevolgd, stages heeft volbracht en vrijwilligerswerk heeft gedaan. Weliswaar kan dit niet worden gelijkgesteld aan het uitoefenen van een volwaardige baan, maar dat is ook niet een eis die uit het Schattingsbesluit volgt.
2.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en heeft het verzoek om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Appellant is bekend met schouderklachten, lage geobjectiveerde rugklachten (spondylolysis en antelisthesis), de ziekte van Crohn en PTSS die tot op heden therapieresistent blijkt te zijn. Uit de medische gegevens blijkt dat sprake is van een geobjectiveerde stoornis of behandeling rond het achttiende levensjaar, waaruit blijkt dat sprake is van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment en vijf jaar daarna. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij medische informatie overgelegd en een proces-verbaal aangifte en een verklaring van de directeur van de basisschool overgelegd. Appellant verzoekt om benoeming van een onafhankelijke bedrijfspsychiater.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juni 2023, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is op deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan en heeft terecht geoordeeld dat op basis van de beschikbare medische informatie niet kan worden vastgesteld dat bij appellant op de leeftijd van achttien jaar of tijdens studie sprake was van beperkingen voortvloeiende uit medisch objectiveerbare pathologie. De overwegingen van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak en samengevat in 2.1 tot en met 2.3 worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Voor wat betreft de rugklachten wordt overwogen dat het niet aannemelijk is geworden dat deze in de Wajong-relevante periode hebben geleid tot het ontbreken van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 juni 2023 genoegzaam toegelicht dat op basis van de (summiere) medische informatie de belastbaarheid niet meer zorgvuldig kan worden vastgesteld. Verder staat vast dat appellant in zijn jeugd – voor zijn achttiende verjaardag – traumatische ervaringen heeft meegemaakt. De daaruit voortvloeiende psychische beperkingen (PTSS) zijn evenwel pas in 2012/2013 vastgesteld en dus niet op zijn achttiende jaar en ook niet tijdens zijn studie. Pas na het schietincident in december 2011 is appellant in de periode 2012/2013 in behandeling gekomen in verband met psychische klachten. De in hoger beroep overgelegde informatie, waaronder een behandelplan van 14 januari 2019 en van 14 mei 2021 van een GZpsycholoog, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreft geen informatie uit de
Wajong-relevante periode, noch worden hierin concrete uitspraken gedaan over de pathologie in die periode. Tot slot geldt voor de darmklachten dat pas in 2015 de diagnose ziekte van Crohn is vastgesteld. Aannemelijk is dat voordien al klachten aanwezig waren, maar op basis van de beschikbare (medische) informatie kan de ernst van de medische pathologie in de Wajongrelevante periode niet worden vastgesteld en is het ook in zoverre niet mogelijk om de daaruit voortvloeiende beperkingen te duiden.
4.3.
Omdat de voorhanden zijnde medische gegevens geen twijfel oproepen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding een bedrijfspsychiater in te schakelen, zoals appellant heeft verzocht. Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijk deskundige wordt afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) O.N. Haafkes