In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1991, had meerdere keren een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die telkens door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er op basis van de beschikbare medische informatie geen beperkingen waren die een Wajong-uitkering rechtvaardigden. De appellant had psychische klachten, de ziekte van Crohn en rugklachten, maar de rechtbank concludeerde dat deze klachten niet medisch objectiveerbaar waren op het moment dat de appellant achttien jaar oud was of tijdens zijn studie. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de rechtbank juist waren. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere afwijzingen kon onderbouwen. De Raad wees ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijke bedrijfspsychiater in te schakelen af, omdat de beschikbare medische gegevens geen twijfel opriepen aan het oordeel van de verzekeringsarts. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.