ECLI:NL:CRVB:2023:1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22/3414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de bevestiging van de rechtbank

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte is vastgesteld op 37,82% en dat zij niet in staat is de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 juli 2023, waarbij appellante en haar moeder aanwezig waren, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door A.H.G. Boelen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de rechtbank Limburg de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep zorgvuldig gewogen, maar is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de beslissing van het Uwv te herzien. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv als voldoende gemotiveerd en zorgvuldig beschouwd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/3414 WIA
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2022, 21/1584 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam BV 1] te [plaats] (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 december 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 30 november 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,82%. De WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt ongewijzigd voortgezet tot en met 31 december 2022. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de ex-werkgever heeft [naam] , werkzaam bij [naam BV 2], kenbaar gemaakt te willen deelnemen als derde-belanghebbende partij aan de procedure.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juli 2023. Appellante is verschenen, vergezeld van haar moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Namens de ex-werkgever is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 november 2020 heeft vastgesteld op 37,82%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom vindt zij dat zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies kan vervullen. De Raad volgt het standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan de ex-werkgever te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de ex-werkgever. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat de ex-werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellante
.
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als wijkverpleegkundige bij de ex-werkgever voor gemiddeld 28,42 uur per week. Op 18 maart 2014 heeft zij zich ziekgemeld met verschillende klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 15 maart 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 56,25%.
In verband met een melding verslechterde gezondheid van appellante op 24 maart 2017 is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 maart 2017 gewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%. Het Uwv heeft appellante vervolgens na afloop van de loongerelateerde uitkering per 14 juli 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
Bij herbeoordelingen op verzoek van de ex-werkgever in 2018 en 2019 is appellante nog steeds volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. De WIA-uitkering is ongewijzigd voortgezet.
In verband met een verzoek om herbeoordeling van de ex-werkgever van 6 oktober 2020, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 december 2020 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 november 2020 37,82% bedraagt. De WGA-loonaanvullingsuitkering wordt ongewijzigd voortgezet tot en met 31 december 2022.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De arts bezwaar en beroep heeft op 4 mei 2021 een gewijzigde FML opgesteld waarin twee aanpassingen zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van die FML de geselecteerde functies nog steeds geschikt geacht voor appellante. Gelet hierop heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van de arts bezwaar en beroep. Voldoende gemotiveerd is dat van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en van sterk wisselende mogelijkheden geen sprake is. De arts bezwaar en beroep heeft de klachten van appellante en de gestelde diagnoses kenbaar in de beoordeling betrokken. In alle rubrieken van de FML zijn beperkingen opgenomen en de arts bezwaar en beroep heeft op een tweetal aspecten van de FML een nadere toelichting gegeven. De door appellante ingebrachte brief van een medisch specialist maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat deze brief geen nieuwe informatie bevat.
In reactie op de stelling van appellante dat zij het onbegrijpelijk vindt dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen terwijl zij een progressieve zieke heeft, heeft de rechtbank uitgelegd dat de medische beperkingen in de FML volgens de artsen van het Uwv niet zijn afgenomen in vergelijking met voorheen. De reden dat appellante minder arbeidsongeschikt wordt geacht dan voorheen is gelegen in de arbeidskundige beoordeling.
Tot slot heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Omdat in beroep een gewijzigde arbeidskundige onderbouwing is gegeven, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb onder vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht en de gemaakte reiskosten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank oneens. Zij heeft aangevoerd dat de bij haar in 2015 vastgestelde ziekte haar 24 uur per dag beperkt door de voortdurend aanwezige pijn. Appellante heeft pijn aan haar handen en voeten, pijn bij het aanraken van haar huid en problemen met haar darmen. Bij het lopen en zitten heeft ze ontzettend veel pijn. Liggen gaat even en door de pijn is slapen ook een probleem. Door de pijn en het gebrek aan slaap is haar energielevel laag en is zij altijd doodmoe. Appellante is buitenshuis bij grotere afstanden al jarenlang rolstoelafhankelijk en autorijden is praktisch onmogelijk. Zij vindt het onbegrijpelijk dat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen van 100% naar 37,82%, terwijl haar medische situatie niet is verbeterd.
Appellante heeft het gevoel dat het Uwv haar niet serieus neemt, terwijl ze al de door het Uwv aangedragen suggesties om haar situatie te verbeteren heeft uitgevoerd.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de geselecteerde functies in de productie of de functie van telefoniste/receptioniste te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 37,82% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet serieus is genomen door het Uwv. Haar beperkingen zijn zwaarder dan is aangenomen door de verzekeringsarts. Ook is zij niet in staat om acht uur per dag te werken. Het is onbegrijpelijk dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage lager is geworden terwijl haar klachten steeds erger worden.
4.4.2.
In de rapporten van de verzekeringsarts en arts bezwaar en beroep zijn geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat zij niet serieus is genomen. In de rapporten is beschreven hoe de medische beoordeling is verricht en er is goed onderbouwd waarom er niet meer beperkingen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts en arts bezwaar en beroep hebben zorgvuldig onderzoek gedaan, waarbij naast eigen onderzoek ook alle medische stukken zijn betrokken. Hierbij is ook voldoende uitgelegd waarom appellante in staat wordt geacht acht uur per dag te werken. De verzekeringsarts is van mening dat gezien de aard van de klachten er geen reden is om appellante in werktijden beperkt te achten. Dat appellante op sommige dagen de hele dag in bed ligt en slaapt kan niet als een symptoom of een direct gevolg van haar aandoeningen worden beschouwd. De aangegeven generaliseerde pijnklachten met schommelingen van dag tot dag, passen wel bij haar aandoeningen, maar het is belangrijk om te blijven bewegen. De klachten kunnen niet tot forse vermoeidheidsklachten en slaapbehoefte leiden en leiden ook niet tot extra recuperatieperiodes. Naar het oordeel van de Raad is deze motivering navolgbaar.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de afname van het arbeidsongeschiktheidspercentage te maken heeft met de functies die de arbeidsdeskundige heeft kunnen selecteren.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,82% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.