ECLI:NL:CRVB:2023:1565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
22/2572 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na intrekking wegens erfenis

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden. Appellant ontving sinds 2 september 2008 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). De bijstand werd per 26 maart 2021 ingetrokken omdat appellant een erfenis had ontvangen na het overlijden van zijn moeder. Het college vorderde de bijstand over de periode van 26 tot en met 31 maart 2021 terug, wat leidde tot bezwaar en beroep van appellant. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij ten onrechte bijstand had ontvangen. Appellant had op aanraden van zijn advocaat de bijstand laten intrekken, maar de Raad oordeelde dat dit voor zijn rekening en risico kwam. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand in stand blijft. De Raad merkte op dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere gronden en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere oordelen zouden ondermijnen. De uitspraak werd gedaan op 15 augustus 2023.

Uitspraak

22/2572 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2022, 21/3422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 15 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 3 juni 2021 heeft het college de over de periode van 26 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 gemaakte kosten van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) van appellant teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 197,74. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de terugvordering gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen bij brief van 29 juni 2023 laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en ook dat de Raad een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over een terugvordering van bijstand. Het college heeft op verzoek van appellant de bijstand per 26 maart 2021 ingetrokken omdat hij per die datum kon beschikken over een erfenis in verband met het overlijden van zijn moeder. Als gevolg van de intrekking heeft appellant ten onrechte bijstand ontvangen. Appellant voert aan dat hij op aanraden van zijn advocaat de bijstand heeft laten intrekken en dat uit de erfenis ook veel kosten volgen waarmee geen rekening is gehouden. Ook vindt appellant dat de gemeente niets heeft gedaan om hem aan het werk te krijgen. Dit zijn voor de Raad geen redenen waarom de terugvordering van de bijstand niet juist is.

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 2 september 2008 bijstand, laatstelijk ingevolge de PW onder toepassing van de kostendelersnorm. Appellant woonde in de woning van zijn moeder, waar zijzelf ook woonde.
1.2.
Bij besluit van 1 april 2021 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 26 maart 2021 herzien naar de norm van een alleenstaande. Dit in verband met de omstandigheid dat de moeder van appellant op 26 maart 2021 is overleden.
1.3.
Bij brief van 12 april 2021 heeft appellant het college bericht dat hij van zijn moeder de woning en wat vermogen heeft geërfd en verzocht om de bijstand met ingang van april 2021 stop te zetten. Naar aanleiding van deze brief heeft een consulent van Inkomen en Zorg met appellant besproken dat hij in verband met de bijstand over de periode 26 maart 2021 tot en met 1 april 2021 nog informatie moet verstrekken over de ontvangen erfenis. Omdat appellant daarover geen inlichtingen wilde verstrekken, is in overleg met appellant besloten de bijstand in te trekken met ingang van 26 maart 2021.
1.4.
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 26 maart 2021 ingetrokken. Appellant heeft daartegen geen bezwaar ingediend.
1.5.
Het college heeft daarna de besluiten genomen die al zijn genoemd onder het procesverloop.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat appellant het initiatief heeft genomen tot de intrekking van de bijstand per 1 april 2021. De bijstand is per 26 maart 2021 ingetrokken omdat appellant bij een latere datum van beëindiging informatie moest verstrekken over de nalatenschap. Appellant heeft om hem moverende redenen daarvan afgezien. Omdat de bijstand over de periode van 26 tot en met 31 maart 2021 is ingetrokken, moet appellant de over die periode verstrekte bijstand terugbetalen. Appellant heeft redelijkerwijs kunnen begrijpen dat hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Wat appellant aanvoert over de kosten die door hem voldaan moeten worden, speelt bij de beoordeling daarvan geen rol. Het geschil gaat er alleen om dat appellant de bijstand moet terugbetalen die hem ten onrechte is verstrekt.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant voert aan dat hij destijds op aanraden van zijn advocaat de bijstand heeft laten intrekken in verband met de ontvangst van een erfenis en de administratieve rompslomp die dat met zich brengt. Appellant heeft door het verdriet over het hoofd gezien dat het vermogen het verschil is tussen bezittingen en schulden en dat uit de nalatenschap veel kosten volgen waar geen rekening mee is gehouden. Verder voert appellant aan dat de gemeente niets heeft gedaan om appellant aan het werk te krijgen. Hij heeft vaak bij de gemeente gesolliciteerd, maar hoort niets van de gemeente.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van € 197,74 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
De Raad merkt daarbij op dat de omstandigheid dat appellant de bijstand op aanraden van zijn advocaat heeft laten intrekken en niet heeft stilgestaan bij de kosten die de afwikkeling van de erfenis meebrachten voor zijn rekening en risico komt. Ook de keuze van appellant om het college niet in te lichten over zijn vermogenstoestand in de periode van 26 tot en met 31 maart 2021 komt voor zijn rekening en risico.
4.4.
Voor zover appellant heeft betoogd dat het college hem diende te ondersteunen bij het zoeken naar een baan, treft dat betoog geen doel omdat dit geen verband houdt met de terugvordering. De Raad gaat daar daarom niet op in.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de terugvordering van bijstand in stand blijft.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.V. Kamphuis