ECLI:NL:CRVB:2023:156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als kok werkte, had zich op 3 november 2014 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een beoordeling die concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beslissing om de WIA-uitkering te weigeren, adequaat waren. Appellant had aangevoerd dat de urenbeperking die eerder was toegekend, ten onrechte was vervallen en dat zijn medicijngebruik en pijnsyndroom een urenbeperking noodzakelijk maakten. De Raad oordeelde echter dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.