Op 9 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3162 WW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2021. Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, het hoger beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft op 17 juli 2023 zijn eerdere standpunt herzien en een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan het bezwaar van appellante.
Tijdens de zitting op 26 juli 2023 heeft mr. K.W. Friedericy, kantoorgenoot van mr. Rhodes, namens appellante het hoger beroep ingetrokken. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die in het kader van het hoger beroep zijn gemaakt. De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt.
De Raad heeft besloten het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.674,-. Daarnaast is bepaald dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters H.G. Rottier en O.N. Haafkes.