In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe was afgewezen. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de appellant de inlichtingen- of medewerkingsverplichting had geschonden. De appellant had, samen met zijn hulpverleners, voldoende informatie ingeleverd en meegewerkt aan het onderzoek. Het college had ten onrechte gesteld dat er essentiële gegevens ontbraken voor de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2019.
De appellant, die in een moeilijke situatie verkeerde na een echtscheiding en gedetineerd was geweest, had bijstand aangevraagd omdat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De Raad benadrukte dat het college bij het beoordelen van de aanvraag rekening moet houden met de omstandigheden van de appellant, waaronder zijn geestelijke gesteldheid en de hulp die hij ontving van zijn hulpverleners. De Raad concludeerde dat de rechtbank een onjuist criterium had gehanteerd door te eisen dat de appellant moest 'aantonen' hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag, in plaats van aannemelijk te maken. De uitspraak van de Raad biedt een belangrijke overweging voor de beoordeling van bijstandsaanvragen, vooral in situaties van multi-problematiek.