ECLI:NL:CRVB:2023:1517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22 / 1326 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wlz-aanvraag met zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, een minderjarige met een verstandelijke handicap en autisme, heeft in 2020 een aanvraag ingediend voor 24-uurs zorg. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen die aangeven dat er geen blijvende behoefte aan deze zorg is. De rechtbank heeft de afwijzing van het CIZ in twee eerdere uitspraken bevestigd. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de medische adviezen niet voldoende deskundig zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn situatie, waaronder zijn rechten volgens het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, met de opmerking dat er geen reden is om te twijfelen aan de deskundigheid van de medisch adviseurs van het CIZ. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Wel heeft de Raad vastgesteld dat de rechtbank een beroepsgrond van appellant onbesproken heeft gelaten, maar dit leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. De Raad heeft het CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellant in het hoger beroep.

Uitspraak

22/1326 WLZ, 22/2092 WLZ
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2022, 21/1284 (aangevallen uitspraak 1) en van 3 juni 2022, 22/2052 en 22/1492 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroepen ingesteld en stukken ingediend.
Het CIZ heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Namens appellant is verschenen zijn moeder [moeder appellant] , bijgestaan door mr. Roos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood en mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 2006, is bekend met een matig verstandelijke handicap, ADHD, een reactieve hechtenisstoornis en autisme. Op 23 juni 2020 is namens appellant een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2020, gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit 1), heeft het CIZ deze aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat gezien de medische adviezen van 31 augustus 2020, 9 november 2020, 16 november 2020 en 25 januari 2021 nog niet kan worden vastgesteld dat er een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid is als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat appellant in staat is om te leren en zich nog verder kan ontwikkelen. Door middel van een (SG)LVG-behandeling zou appellant zelfstandiger kunnen worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het CIZ zich heeft mogen baseren op de medische adviezen van 9 en 16 november 2020 en van 25 januari 2021, nu deze adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Er is geen aanleiding het standpunt van het CIZ voor onjuist te houden. Uit het medisch advies van 16 november 2020 blijkt dat met de informatie omtrent de autisme spectrum stoornis rekening is gehouden. De medisch adviseur heeft afdoende gemotiveerd dat appellant via (SG)LVG behandeling zal moeten hebben voor zijn gedrag en dat hem geleidelijk meer zelfstandigheid zal moeten worden aangeleerd, waardoor er nog niet kan worden gezegd dat de noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid blijvend is. Dat een autisme spectrum stoornis, zoals appellant stelt, niet te genezen is, maakt niet dat hij door middel van begeleiding en/of behandeling niet kan groeien in zijn zelfstandigheid of dat hij niet in staat is om zich te ontwikkelen. Appellant heeft weliswaar gewezen op de conclusie van het rapport van de psycholoog van 28 september 2021, waarin verdere behandeling ten aanzien van zijn ondersteuningsbehoefte niet wordt geïndiceerd, maar in diezelfde conclusie staat dat dit niet betekent dat verdere behandeling ten aanzien van andere gebieden van zijn ontwikkeling niet is geïndiceerd en dat dit onderzoek daarover geen uitspraak doet. De psycholoog vermeldt daarnaast weliswaar dat verdere ontwikkeling ten aanzien van zijn zelfstandig functioneren niet waarschijnlijk is, maar dat dit wel altijd mogelijk is, dat het veeleer gaat om leven met de beperkingen en dat de ontwikkeling hooguit met zeer kleine stapjes gaat. Hieruit blijkt niet dat ontwikkeling uitgesloten is. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch advies. Er is daarom geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
Namens appellant is op 5 juni 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz.
3.2.
Het CIZ heeft bij besluit van 27 juli 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 15 februari 2022 (bestreden besluit 2) deze aanvraag afgewezen. Ook aan dit besluit is onder verwijzing naar de medische adviezen van 4 januari 2022, 24 januari 2022 en 15 februari 2022 ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het CIZ bij het nemen van het bestreden besluit heeft mogen afgaan op de medische adviezen van 4 januari 2022, 24 januari 2022 en 15 februari 2022. Deze adviezen zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en geven blijk van alle aanwezige (medische) informatie op grond waarvan het onderzoek is verricht en hoe de medisch adviseur tot haar bevindingen is gekomen. Er is geen grond voor het oordeel dat de medisch adviseur niet (voldoende) deskundig is. In wat appellant heeft aangevoerd is geen aanleiding om tot benoeming van een onafhankelijke deskundige over te gaan.
5. Appellant heeft de aangevallen uitspraken gemotiveerd bestreden.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Appellant heeft onder verwijzing naar LinkedIn aangevoerd dat niet bekend is waaruit de deskundigheid van medisch adviseur Pel van het CIZ, die in bezwaar de herbeoordelingen heeft gedaan, bestaat en of deze adviseur wel deskundig is op het gebied van (SG)LVG bij een minderjarige. Volgens appellant kan er daarom geen waarde worden gehecht aan de adviezen van deze medisch adviseur. Anders dan appellant ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van Pel. Hierbij neem de Raad in aanmerking dat het tot de specifieke taak en deskundigheid van een medisch adviseur van het CIZ behoort om medische gegevens te wegen en te vertalen naar Wlz termen.
6.2.
De Raad onderschrijft de oordelen van de rechtbank dat de medische onderzoeken door het CIZ zorgvuldig zijn geweest en dat het CIZ op basis hiervan het standpunt heeft mogen innemen dat (nog) niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. Uit de medische adviezen komt naar voren dat de mogelijkheid bestaat dat appellant zich nog verder kan ontwikkelen, zeker gelet op zijn leeftijd. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de medisch adviseurs. In de door appellant overgelegde informatie heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te komen tot een andersluidend oordeel. Anders dan appellant stelt, volgt uit de informatie van de psycholoog van 28 september 2021 niet dat appellant zich niet verder zou kunnen ontwikkelen. De medisch adviseur heeft toegelicht het eens te zijn met het standpunt van de psycholoog Vendrik dat het vergroten van de zelfstandigheid met kleine stapjes zal gaan. Behandeling in een LVG setting kan volgens de medisch adviseur hieraan een bijdrage leveren.
6.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft appellant verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Nu uit het voorgaande volgt dat de medisch onderzoeken zorgvuldig zijn geweest, dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt en appellant onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke medische beoordeling, bestaat er ook naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
6.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat er strijd is met artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft deze beroepsgrond in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onbesproken gelaten. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Er is geen sprake van schending van artikel 3 van het IVRK. Er bestaat namelijk geen grond voor het oordeel dat het CIZ zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van appellant.
6.5.
De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd en de aangevallen uitspraak 2 komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
7. Gelet op 6.4. bestaat er aanleiding om het CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellant in het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 837,- per punt) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het CIZ aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht in de zaak 22/2092 WLZ van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok