PROCESVERLOOP
Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 juli 2020 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het college een verzoek om herziening van het besluit van 6 november 2019 tot afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten van griffierecht afgewezen. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3720 PW (20/6338).
Bij besluit van 3 december 2020 heeft het college het bezwaar van appellante tegen een schriftelijke uitnodiging van 15 oktober 2020 voor een afspraak bij arbeidshulpverlening [X] niet-ontvankelijk verklaard. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3720 PW ( 21/235).
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 december 2020 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het college de toegekende bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag) over de periode van 1 april 2020 tot met 31 maart 2021 gewijzigd van € 204,42 (lees: € 201,42) per maand naar € 201,67 per maand, met dien verstande dat de verschrijving van € 204,42 is gewijzigd in € 201,42. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3722 PW ( 21/2200).
Bij besluit van 22 april 2021 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 januari 2021 ongegrond verklaard. Bij dat besluit is appellante ontheffing verleend van haar arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie voor de periode 1 februari 2021 tot en met
31 januari 2022. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3723 PW ( 21/2984).
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2021 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het college met een aanvullende motivering beslist dat appellante geen aanspraak heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3724 PW ( 21/4929).
Bij de uitspraak van 15 maart 2022, 20/6338, 21/235, 21/2200, 21/2984, 21/4929, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor zover hier van belang de beroepen en bijkomende verzoeken van appellante niet-ontvankelijk verklaard in de zaken 20/6338, 21/235 en 21/2984 en de beroepen ongegrond verklaard en de bijkomende verzoeken afgewezen in de zaken 21/2200 en 21/4929.
Op 26 april 2022 heeft appellante bij de rechtbank verzet ingesteld tegen deze uitspraak. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afwezen.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaken 21/1858, 21/1859, 21/1863, 21/1867, 21/1868, 21/1869, 21/1870, en 21/1871, via beeldbellen behandeld op een regiezitting van 16 januari 2023. Het onderzoek ter zitting is via beeldbellen voortgezet ter zitting van 20 juni 2023. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.