ECLI:NL:CRVB:2023:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22 / 2127 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen na huwelijk en terugvordering van te veel ontvangen pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die op 24 augustus 2020 in Turkije is gehuwd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het AOW-pensioen van appellant herzien naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, met terugvordering van een bedrag van € 1.030,26 wegens te veel ontvangen pensioen over de periode van januari 2021 tot en met maart 2021. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening en terugvordering, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Raad heeft geoordeeld dat de herziening van het AOW-pensioen terecht heeft plaatsgevonden, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er in de periode van september 2020 tot 14 december 2020 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, en dat appellant de intentie had om een echtelijke samenleving aan te gaan. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van herziening of terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de herziening en terugvordering in stand blijven.

Uitspraak

22/2127 AOW
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2022, 21/2460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 20 april 2021 heeft de Svb het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant met ingang van januari 2021 herzien naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Verder heeft de Svb € 1.030,26 teruggevorderd omdat appellant over de periode van januari 2021 tot en met maart 2021 te veel pensioen heeft ontvangen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb heeft met een besluit van 2 september 2021 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard en vastgesteld dat de herziening ingaat met ingang van september 2021.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Akdeniz. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant is op 24 augustus 2020 in Turkije gehuwd. De Svb heeft daarom het AOWpensioen van appellant herzien met ingang van september 2020 naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde en een bedrag teruggevorderd. Appellant stelt dat hij recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen terecht hebben plaatsgevonden. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.

Inleiding

1.1.
Op 24 januari 2021 heeft de Svb een systeemmelding ontvangen dat iemand op het adres van appellant is komen wonen. Appellant heeft in een formulier van 12 april 2021 toegelicht dat zijn echtgenote vanaf 14 december 2020 op zijn adres woont.
1.2.
In de bezwaarprocedure heeft de Svb geconstateerd dat appellant sinds 24 augustus 2020 gehuwd is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant terecht herzien naar een pensioen voor een gehuwde. Verweerder was daarom verplicht de AOW te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
2.2.
De rechtbank concludeert dat tot 14 december 2020 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Daarbij is overwogen dat appellant en zijn toenmalige echtgenote volgens hun verklaring vanaf de huwelijkssluiting tot 14 december 2020 weliswaar niet in dezelfde woning hebben gewoond, maar zij wel steeds de intentie hebben gehad dat zijn echtgenote bij eiser zou komen wonen. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn echtgenote bij hem zou komen wonen om hem te verzorgen en dat juist het feit dat zij zouden gaan samenwonen, hem heeft doen besluiten om te gaan trouwen. Eiser en zijn echtgenote zijn ook daadwerkelijk op 14 december 2020 samen gaan wonen in dezelfde woning en hebben dit gezamenlijk hoofdverblijf voortgezet tot 8 augustus 2021.
2.3.
Ook concludeert de rechtbank er geen dringende redenen zijn om van herziening en terugvordering af te zien. Van onevenredige gevolgen voor appellant is volgens de rechtbank geen sprake.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat wel sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Appellant was in 2020 genoodzaakt met zijn echtgenote te trouwen. Appellant is zorgbehoevend en mag vanwege zijn geloof niet ongehuwd samenwonen. Ook stelt appellant dat de herziening van het AOW-pensioen onevenredige gevolgen voor hem heeft.
3.2.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het oordeel van de rechtbank juist is.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit in stand heeft gelaten om met ingang van september 2020 het AOW-pensioen te herzien naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde en het over de periode van januari 2021 tot en met maart 2021 te veel betaalde terug te vorderen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening is terecht
4.2.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant zijn inlichtingenverplichting op grond van artikel 49 van de AOW niet of niet behoorlijk nagekomen is, doordat hij heeft verzuimd inlichtingen te verstrekken over zijn burgerlijke staat en over zijn woonsituatie.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het AOW-pensioen van appellant terecht is herzien met ingang van september 2020.
4.4.
De Raad is het eens met de conclusie van de rechtbank dat in de periode september 2020 tot 14 december 2020 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven en de motivering waarop dat deze conclusie berust. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2154) dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd over het duurzaam gescheiden leven vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad verwijst daarom naar de conclusie en de motivering van de rechtbank. Appellant heeft de intentie gehad om een echtelijke samenleving met de echtgenote aan te gaan. De intentie is ook geconcretiseerd doordat de echtgenote op 14 december 2020 in de woning van appellant is komen wonen. Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat appellant vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden heeft geleefd.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet wist dat hij een lager AOW-pensioen zou gaan ontvangen, ook in de periode dat hij nog niet met de echtgenote samenwoonde, en zijn echtgenote niet daadwerkelijk voor hem heeft gezorgd, terwijl hij wel zorg nodig had. Appellant stelt dat als hij dit alles zou hebben geweten, hij nooit met zijn echtgenote zou zijn getrouwd. Hij geeft aan dat hij inmiddels, na de periode hier in geding, van haar gescheiden is. Appellant vindt het niet redelijk dat hij afgerekend wordt op zijn dwaling over de regels. De Raad volgt appellant niet in deze stelling, omdat op grond van de AOW geen rekening kan worden gehouden met de omstandigheid dat appellant niet wist dat het pensioen voor een gehuwde lager is dan voor een ongehuwde of dat hij teleurgesteld is over het huwelijk. Het AOW-pensioen van appellant is dan ook terecht herzien vanaf september 2020.
4.7.
De Raad is het ook eens met de conclusie van de rechtbank dat er geen dringende redenen zijn om van herziening af te zien. De bevoegdheid van de Svb om van herziening af te zien in geval dringende redenen volgt uit artikel 17a, tweede lid, van de AOW. Net als de rechtbank vindt ook de Raad dat niet aannemelijk is dat het bestreden besluit onevenredige nadelige gevolgen voor appellant meebrengt.
4.8.
Op grond van artikel 24, vijfde lid, van de AOW kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Wat appellant heeft aangevoerd is geen reden om van terugvordering af te zien. Niet aannemelijk is dat er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering van € 1.030,26 over de periode van januari 2021 tot en met maart 2021 van het AOW-pensioen in stand blijven.
Proceskosten en griffierecht
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) O.N. Haafkes
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
Bijlage met de wettelijke bepalingen voor zover deze van belang zijn
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
Voor de toepassing van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van AOW-pensioen en ter zake van weigering van AOW-pensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
Artikel 17a, tweede lid, van de AOW
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24, eerste lid, van de AOW
Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
Artikel 24, vijfde lid, van de AOW
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.