ECLI:NL:CRVB:2023:1484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22 / 403 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering na verhuizing naar België en werk in België

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een nabestaandenuitkering van appellante, die naar België was verhuisd en daar was gaan werken. Appellante ontving sinds september 2012 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Na haar verhuizing naar België en het ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een invaliditeitsuitkering, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) de nabestaandenuitkering herzien en een bedrag van € 6.548,44 teruggevorderd over de periode van mei 2020 tot en met maart 2021. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de invaliditeitsuitkering van appellante naar aard en strekking overeenkomt met een WIA-uitkering en dat de Svb terecht de nabestaandenuitkering heeft herzien. Appellante stelde dat er sprake was van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van iemand die onder de Nederlandse wetgeving valt, maar de Raad oordeelde dat appellante door haar verhuizing naar België onderworpen is geraakt aan de Belgische wetgeving. De Raad heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen waren om van herziening of terugvordering af te zien, aangezien appellante tijdig informatie had verstrekt over haar inkomen en de gevolgen daarvan had kunnen begrijpen.

De uitspraak bevestigt dat de herziening en terugvordering van de nabestaandenuitkering terecht zijn gebeurd, en dat appellante niet in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22/403 ANW
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2022, 21/3511 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Dabekaussen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dabekaussen. Zij hebben via een videoverbinding deelgenomen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellante ontvangt van de Svb een nabestaandenuitkering. Ze is naar België verhuisd en is daar gaan werken. Appellante is arbeidsongeschikt geworden en heeft in België een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering en een invaliditeitsuitkering ontvangen. De Svb heeft deze laatste uitkering volledig verrekend met de nabestaandenuitkering en het teveel betaalde teruggevorderd. Volgens de rechtbank en de Raad is dit terecht gebeurd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds september 2012 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 30 april 2018 heeft appellante aan de Svb doorgegeven dat zij op 23 mei 2018 naar België zal verhuizen. Ze heeft in september 2018 gemeld dat ze per 20 september 2018 in België werkzaamheden in loondienst gaat verrichten. Omdat inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op de hoogte van de nabestaandenuitkering, heeft de Svb appellante regelmatig om loongegevens gevraagd. Dit heeft steeds niet geleid tot substantiële wijzigingen in de hoogte van haar nabestaandenuitkering.
1.2.
Uit de op 13 april 2020 ingezonden stukken blijkt dat appellante vanaf 11 december 2019 een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt in België. Op 16 december 2020 en 25 januari 2021 heeft de Svb nieuwe inkomensgegevens opgevraagd. Daaruit blijkt onder meer dat appellante vanaf 20 november 2020 vanuit België een invaliditeitsuitkering ontvangt.
1.3.
In een tweetal besluiten van 1 april 2021 heeft de Svb appellante laten weten dat de nabestaandenuitkering over de periode mei 2020 tot en met maart 2021 wordt herzien, dat zij € 6.548,44 teveel heeft ontvangen en dat zij dit terug moet betalen. Dit is enerzijds gebaseerd op de verhoging van het dagbedrag van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering (ziektewetuitkering) per mei 2020 en vanaf november 2020 gebaseerd op de omstandigheid dat een invaliditeitsuitkering op een andere manier dan een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verrekend met een nabestaandenuitkering. In een besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen door de Svb ongegrond verklaard. De Svb heeft daarbij overwogen dat de invaliditeitsuitkering van appellante een langdurige arbeidsongeschiktheidsuitkering is, vergelijkbaar met een Nederlandse WIAuitkering [1] en daarom volledig op de nabestaandenuitkering gekort moet worden.

Uitspraak bij de rechtbank

2. In de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de invaliditeitsuitkering van appellante naar zijn aard en strekking overeenkomt met een WIA-uitkering en dus volledig op de nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit verband is verworpen. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Standpunt van appellante in hoger beroep

3. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat de Belgische invaliditeitsuitkering ten onrechte volledig wordt gekort op de nabestaandenuitkering. Appellante meent dat de Belgische invaliditeitsuitkering vergelijkbaar is met een Nederlandse Ziektewet-uitkering. Ook meent appellante dat er een ongerechtvaardigd onderscheid is met iemand die uit Nederland een ongeschiktheidsuitkering ontvangt, omdat die in bepaalde gevallen niet wordt verrekend met een nabestaandenuitkering. Tot slot stelt zij dat er dringende redenen zijn om van herziening en terugvordering af te zien.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de nabestaandenuitkering van appellante te herzien en een bedrag van € 6.548,44 terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, voor zover niet opgenomen onder de overwegingen, te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de ANW wordt inkomen op de nabestaandenuitkering in mindering gebracht. Op grond van het tweede lid geldt daarbij voor inkomen uit arbeid een gedeeltelijke vrijstelling. Overig inkomen wordt volledig op de nabestaandenuitkering in mindering gebracht. In artikel 2:4, eerste lid, onderdeel c in samenhang met onderdeel o, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Inkomensbesluit) is als hoofdregel bepaald dat een uitkering op grond van de WIA, alsmede een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een WIA-uitkering, worden beschouwd als overig inkomen. Zo’n uitkering wordt dus volledig gekort op de nabestaandenuitkering.
Belgische invaliditeitsuitkering
4.3.1.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat een Belgische invaliditeitsuitkering in het tweede jaar van ongeschiktheid tot werken naar aard en strekking vergelijkbaar is met een Nederlandse Ziektewetuitkering die in bepaalde gevallen gedeeltelijk wordt vrijgelaten. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat zo’n invaliditeitsuitkering naar zijn aard en strekking overeenkomt met een WIA-uitkering, zoals ook al door de Raad is geoordeeld in de uitspraak van 28 april 2022. [2] In het arrest Leyman [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie is overwogen dat in België de ziekteverzekering en de invaliditeitsverzekering in één regeling zijn ondergebracht. Een arbeidsongeschikte werknemer valt in België eerst gedurende een tijdvak van een jaar onder een ziekteverzekeringsregeling. In die tijd ontvangt hij een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als de werknemer daarna nog arbeidsongeschikt is, valt hij onder een invaliditeitsverzekeringsregeling en ontvangt hij een invaliditeitsuitkering. Hieruit concludeert de Raad dat een invaliditeitsuitkering zoals die van appellante in het tweede jaar van ongeschiktheid tot werken ziet op langdurige arbeidsongeschiktheid, net zoals dat bij een WIA-uitkering het geval is. Reeds om die reden is er geen aanleiding voor een gedeeltelijke vrijlating op de voet van artikel 18, tweede lid, van de ANW.
Ongerechtvaardigde ongelijke behandeling
4.3.2.
In samenhang met het hiervoor gestelde, meent appellante dat zij onterecht anders behandeld wordt dan iemand die in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden. Volgens de Nederlandse regelgeving heeft iemand in principe recht op twee jaar doorbetaling van loon. Als iemand geen arbeidsovereenkomst meer heeft, ontvangt iemand een ziektewetuitkering. In België bestaat maar één jaar recht op een ziektewetuitkering. Appellante wijst er op dat haar arbeidsovereenkomst is blijven bestaan tijdens het ontvangen van de ziektewet- en de invaliditeitsuitkering.
4.3.3.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. Los van de vraag of de wet- en regelgeving van België voor appellante anders uitpakt dan de Nederlandse wetgeving zou hebben gedaan, is er geen sprake is van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Door haar verhuizing naar België en het gaan werken in België is zij onderworpen geraakt aan de Belgische wetgeving. Dit volgt uit artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004). Hieruit volgt ook dat er geen sprake is van een gelijke situatie met iemand die onderworpen is aan de Nederlandse wetgeving. Zoals de Svb terecht heeft opgemerkt is het doel van onder andere Vo 883/2004 het coördineren van de wetgeving van de verschillende lidstaten. Maar dit betekent niet dat iemand die onder de wetgeving van een andere lidstaat gaat vallen dezelfde rechten en plichten behoudt die horen bij de wetgeving van de eerdere lidstaat.
Dringende redenen
4.3.4.
Op grond van artikel 34, tweede lid, van de ANW kan de Svb geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 53, eerste lid, van de ANW, voor zover hier van belang, bepaalt dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, door de Svb van de nabestaande wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
4.3.5.
Het beleid van de Svb, neergelegd in SB1078, kan appellante niet baten. Dit beleid is ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al haar verplichtingen is nagekomen en zij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Partijen zijn het eens over het feit dat appellante tijdig informatie heeft verstrekt over haar inkomen. Maar met de Svb is de Raad van oordeel dat zij heeft kunnen begrijpen dat de verschillende soorten inkomsten tot een verschillend gevolg voor haar nabestaandenuitkering konden leiden. De loonstroken en inkomstengegevens die appellante heeft toegezonden aan de Svb zijn van drie verschillende afzenders afkomstig. Eerst haar werkgever, daarna de instantie die de Belgische ziektewetuitkering verstrekte en ten slotte de instantie die de Belgische invaliditeitsuitkering verzorgde. Ook staat steeds duidelijk vermeld welk soort inkomen werd verstrekt. Gezien de aan appellante door de Svb toegezonden informatie over de mogelijke gevolgen van inkomens en soorten inkomens op de nabestaandenuitkering heeft zij kunnen begrijpen dat het ontvangen van de invaliditeitsuitkering zou leiden tot een lagere nabestaandenuitkering. Hieruit volgt dat de Svb niet op grond van het beleid had hoeven besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afzien van de herziening van de nabestaandenuitkering.
4.3.6.
Dringende redenen in het kader van de terugvordering kunnen, op grond van vaste rechtspraak, slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Niet is gebleken dat appellante ten gevolge van de terugvordering in een (nood)situatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
4.4.
Ter zitting heeft de Svb nog aangegeven dat, bij de invordering van de schuld, onderzoek gedaan zal worden naar de financiële mogelijkheden van appellante. Mocht blijken dat zij geen aflossingscapaciteit heeft, dan wordt de invordering voorlopig niet uitgevoerd.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit 4.1 tot en met 4.3.6 volgt dat de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat de nabestaandenuitkering van appellante terecht is herzien en teruggevorderd over de periode mei 2020 tot en met maart 2021.
5.2.
Omdat appellante geen gelijk krijgt, komt zij niet in aanmerking voor vergoeding van proceskosten. Ook krijgt ze het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) O.N. Haafkes
Wettelijk kader

Algemene nabestaandenwet (ANW)

Artikel 10 ANW
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen.
2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 18 ANW
1. Op de nabestaandenuitkering wordt inkomen in mindering gebracht.
2 In afwijking van het eerste lid wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 50% van het bruto-minimumloon, alsmede
b. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
(…)
Artikel 34 ANW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 35a, 36, tweede lid, of 37 er toe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 53 ANW
1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, teruggevorderd.
(…)
5 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
(…)
Artikel 2:4 Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Onder overig inkomen wordt verstaan:
(…)
c. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
(…)
o. een uitkering, toeslag of een beurs die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering, toeslag of beurs als bedoeld in de onderdelen a tot en met n;
(…)

Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004)

Artikel 11 Vo 883/2004
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één
lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
(…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat,
de wetgeving van die lidstaat;
(…)

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.C-3/08, van 1 oktober 2009, ECLI:EU:C:2009:595, punt 27 en 28.